Vervoeging van kletteren
Onbepaalde wijs (infinitief): kletteren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kletter
- jij klettert
- hij/zij/het klettert
- wij kletteren
- jullie kletteren
- zij kletteren
Presente
- io squillo
- tu squilli
- lui/lei/Lei squilla
- noi squilliamo
- voi/Voi squillate
- loro/Loro squillano
Onvoltooid verleden tijd
- ik kletterde
- jij kletterde
- hij/zij/het kletterde
- wij kletterden
- jullie kletterden
- zij kletterden
Imperfetto
- io squillavo
- tu squillavi
- lui/lei/Lei squillava
- noi squillavamo
- voi/Voi squillavate
- loro/Loro squillavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekletterd
- jij hebt gekletterd
- hij/zij/het heeft gekletterd
- wij hebben gekletterd
- jullie hebben gekletterd
- zij hebben gekletterd
Passato prossimo
- io ho squillato
- tu hai squillato
- lui/lei/Lei ha squillato
- noi abbiamo squillato
- voi/Voi avete squillato
- loro/Loro hanno squillato
Voltooid verleden tijd
- ik had gekletterd
- jij had gekletterd
- hij/zij/het had gekletterd
- wij hadden gekletterd
- jullie hadden gekletterd
- zij hadden gekletterd
Trapassato prossimo
- io avevo squillato
- tu avevi squillato
- lui/lei/Lei aveva squillato
- noi avevamo squillato
- voi/Voi avevate squillato
- loro/Loro avevano squillato
Toekomende tijd I
- ik zal kletteren
- jij zult kletteren
- hij/zij/het zal kletteren
- wij zullen kletteren
- jullie zullen kletteren
- zij zullen kletteren
Futuro semplice
- io squillerò
- tu squillerai
- lui/lei/Lei squillerà
- noi squilleremo
- voi/Voi squillerete
- loro/Loro squilleranno
Toekomende tijd II
- ik zal gekletterd hebben
- jij zult gekletterd hebben
- hij/zij/het zal gekletterd hebben
- wij zullen gekletterd hebben
- jullie zullen gekletterd hebben
- zij zullen gekletterd hebben
Futuro anteriore
- io avrò squillato
- tu avrai squillato
- lui/lei/Lei avrà squillato
- noi avremo squillato
- voi/Voi avrete squillato
- loro/Loro avranno squillato
Conditionalis I
- ik zou kletteren
- jij zou kletteren
- hij/zij/het zou kletteren
- wij zouden kletteren
- jullie zouden kletteren
- zij zouden kletteren
Condizionale presente
- io squillerei
- tu squilleresti
- lui/lei/Lei squillerebbe
- noi squilleremmo
- voi/Voi squillereste
- loro/Loro squillerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gekletterd
- jij zou hebben gekletterd
- hij/zij/het zou hebben gekletterd
- wij zouden hebben gekletterd
- jullie zouden hebben gekletterd
- zij zouden hebben gekletterd
Condizionale passato
- io avrei squillato
- tu avresti squillato
- lui/lei/Lei avrebbe squillato
- noi avremmo squillato
- voi/Voi avreste squillato
- loro/Loro avrebbero squillato
Imperatief
- jij kletter
- jullie klettert
Imperativo
- tu squilla
- voi/Voi squillate