Vervoeging van kleuren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kleur
- jij kleurt
- hij/zij/het kleurt
- wij kleuren
- jullie kleuren
- zij kleuren
Präsens Indikativ
- ich erröte
- du errötest
- er/sie/es errötet
- wir erröten
- ihr errötet
- sie erröten
Onvoltooid verleden tijd
- ik kleurde
- jij kleurde
- hij/zij/het kleurde
- wij kleurden
- jullie kleurden
- zij kleurden
Präteritum Indikativ
- ich errötete
- du errötetest
- er/sie/es errötete
- wir erröteten
- ihr errötetet
- sie erröteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekleurd
- jij hebt gekleurd
- hij/zij/het heeft gekleurd
- wij hebben gekleurd
- jullie hebben gekleurd
- zij hebben gekleurd
Perfekt Indikativ
- ich bin errötet
- du bist errötet
- er/sie/es ist errötet
- wir sind errötet
- ihr seid errötet
- sie sind errötet
Voltooid verleden tijd
- ik had gekleurd
- jij had gekleurd
- hij/zij/het had gekleurd
- wij hadden gekleurd
- jullie hadden gekleurd
- zij hadden gekleurd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war errötet
- du warst errötet
- er/sie/es war errötet
- wir waren errötet
- ihr wart errötet
- sie waren errötet
Toekomende tijd I
- ik zal kleuren
- jij zult kleuren
- hij/zij/het zal kleuren
- wij zullen kleuren
- jullie zullen kleuren
- zij zullen kleuren
Futur I Indikativ
- ich werde erröten
- du wirst erröten
- er/sie/es wird erröten
- wir werden erröten
- ihr werdet erröten
- sie werden erröten
Toekomende tijd II
- ik zal gekleurd hebben
- jij zult gekleurd hebben
- hij/zij/het zal gekleurd hebben
- wij zullen gekleurd hebben
- jullie zullen gekleurd hebben
- zij zullen gekleurd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde errötet sein
- du wirst errötet sein
- er/sie/es wird errötet sein
- wir werden errötet sein
- ihr werdet errötet sein
- sie werden errötet sein
Conditionalis I
- ik zou kleuren
- jij zou kleuren
- hij/zij/het zou kleuren
- wij zouden kleuren
- jullie zouden kleuren
- zij zouden kleuren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde erröten
- du würdest erröten
- er/sie/es würde erröten
- wir würden erröten
- ihr würdet erröten
- sie würden erröten
Conditionalis II
- ik zou hebben gekleurd
- jij zou hebben gekleurd
- hij/zij/het zou hebben gekleurd
- wij zouden hebben gekleurd
- jullie zouden hebben gekleurd
- zij zouden hebben gekleurd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde errötet sein
- du würdest errötet sein
- er/sie/es würde errötet sein
- wir würden errötet sein
- ihr würdet errötet sein
- sie würden errötet sein
Imperatief
- jij kleur
- jullie kleurt
Imperativ
- du erröte
- ihr errötet