Vervoeging van klinken

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het klinkt
  • zij klinken

Präsens Indikativ

  • er/sie/es klingt
  • sie klingen

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het klonk
  • zij klonken

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es klang
  • sie klangen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geklonken
  • zij hebben geklonken

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat geklungen
  • sie haben geklungen

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geklonken
  • zij hadden geklonken

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte geklungen
  • sie hatten geklungen

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal klinken
  • zij zullen klinken

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird klingen
  • sie werden klingen

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geklonken hebben
  • zij zullen geklonken hebben

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird geklungen haben
  • sie werden geklungen haben

Conditionalis I

  • hij/zij/het zou klinken
  • zij zouden klinken

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde klingen
  • sie würden klingen

Conditionalis II

  • hij/zij/het zou hebben geklonken
  • zij zouden hebben geklonken

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde geklungen haben
  • sie würden geklungen haben

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van klinken