Vervoeging van knetteren

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het knettert
  • zij knetteren

Indicativo presente

  • él/ella crepita
  • ellos/ellas crepitan

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het knetterde
  • zij knetterden

Indefinido

  • él/ella crepitó
  • ellos/ellas crepitaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geknetterd
  • zij hebben geknetterd

Pretérito perfecto compuesto

  • él/ella ha crepitado
  • ellos/ellas han crepitado

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geknetterd
  • zij hadden geknetterd

Pluscuamperfecto

  • él/ella había crepitado
  • ellos/ellas habían crepitado

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal knetteren
  • zij zult knetteren

Futuro I

  • él/ella crepitará
  • ellos/ellas crepitarán

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geknetterd hebben
  • zij zult geknetterd hebben

Futuro perfecto

  • él/ella habrá crepitado
  • ellos/ellas habrán crepitado

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal knetteren
  • zij zullen knetteren

Condicional

  • él/ella crepitaría
  • ellos/ellas crepitarían

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben geknetterd
  • zij zullen hebben geknetterd

Condicional perfecto

  • él/ella habría crepitado
  • ellos/ellas habrían crepitado

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van knetteren