Vervoeging van krammen

Vertaling: nieten

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kram
  • jij kramt
  • hij/zij/het kramt
  • wij krammen
  • jullie krammen
  • zij krammen

Präsens Indikativ

  • ich niete
  • du nietest
  • er/sie/es nietet
  • wir nieten
  • ihr nietet
  • sie nieten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kramde
  • jij kramde
  • hij/zij/het kramde
  • wij kramden
  • jullie kramden
  • zij kramden

Präteritum Indikativ

  • ich nietete
  • du nietetest
  • er/sie/es nietete
  • wir nieteten
  • ihr nietetet
  • sie nieteten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekramd
  • jij hebt gekramd
  • hij/zij/het heeft gekramd
  • wij hebben gekramd
  • jullie hebben gekramd
  • zij hebben gekramd

Perfekt Indikativ

  • ich habe genietet
  • du hast genietet
  • er/sie/es hat genietet
  • wir haben genietet
  • ihr habt genietet
  • sie haben genietet

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekramd
  • jij had gekramd
  • hij/zij/het had gekramd
  • wij hadden gekramd
  • jullie hadden gekramd
  • zij hadden gekramd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte genietet
  • du hattest genietet
  • er/sie/es hatte genietet
  • wir hatten genietet
  • ihr hattet genietet
  • sie hatten genietet

Toekomende tijd I

  • ik zal krammen
  • jij zult krammen
  • hij/zij/het zal krammen
  • wij zullen krammen
  • jullie zullen krammen
  • zij zullen krammen

Futur I Indikativ

  • ich werde nieten
  • du wirst nieten
  • er/sie/es wird nieten
  • wir werden nieten
  • ihr werdet nieten
  • sie werden nieten

Toekomende tijd II

  • ik zal gekramd hebben
  • jij zult gekramd hebben
  • hij/zij/het zal gekramd hebben
  • wij zullen gekramd hebben
  • jullie zullen gekramd hebben
  • zij zullen gekramd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde genietet haben
  • du wirst genietet haben
  • er/sie/es wird genietet haben
  • wir werden genietet haben
  • ihr werdet genietet haben
  • sie werden genietet haben

Conditionalis I

  • ik zou krammen
  • jij zou krammen
  • hij/zij/het zou krammen
  • wij zouden krammen
  • jullie zouden krammen
  • zij zouden krammen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde nieten
  • du würdest nieten
  • er/sie/es würde nieten
  • wir würden nieten
  • ihr würdet nieten
  • sie würden nieten

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekramd
  • jij zou hebben gekramd
  • hij/zij/het zou hebben gekramd
  • wij zouden hebben gekramd
  • jullie zouden hebben gekramd
  • zij zouden hebben gekramd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde genietet haben
  • du würdest genietet haben
  • er/sie/es würde genietet haben
  • wir würden genietet haben
  • ihr würdet genietet haben
  • sie würden genietet haben

Imperatief

  • jij kram
  • jullie kramt

Imperativ

  • du niete
  • ihr nietet