Vervoeging van kronen

Vertaling: to crown

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kroon
  • jij kroont
  • hij/zij/het kroont
  • wij kronen
  • jullie kronen
  • zij kronen

Present

  • I crown
  • you crown
  • he/she/it crowns
  • we crown
  • you crown
  • they crown

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kroonde
  • jij kroonde
  • hij/zij/het kroonde
  • wij kroonden
  • jullie kroonden
  • zij kroonden

Simple past

  • I crowned
  • you crowned
  • he/she/it crowned
  • we crowned
  • you crowned
  • they crowned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekroond
  • jij hebt gekroond
  • hij/zij/het heeft gekroond
  • wij hebben gekroond
  • jullie hebben gekroond
  • zij hebben gekroond

Present perfect

  • I have crowned
  • you have crowned
  • he/she/it has crowned
  • we have crowned
  • you have crowned
  • they have crowned

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekroond
  • jij had gekroond
  • hij/zij/het had gekroond
  • wij hadden gekroond
  • jullie hadden gekroond
  • zij hadden gekroond

Past perfect

  • I had crowned
  • you had crowned
  • he/she/it had crowned
  • we had crowned
  • you had crowned
  • they had crowned

Toekomende tijd I

  • ik zal kronen
  • jij zult kronen
  • hij/zij/het zal kronen
  • wij zullen kronen
  • jullie zullen kronen
  • zij zullen kronen

Future

  • I will crown
  • you will crown
  • he/she/it will crown
  • we will crown
  • you will crown
  • they will crown

Toekomende tijd II

  • ik zal gekroond hebben
  • jij zult gekroond hebben
  • hij/zij/het zal gekroond hebben
  • wij zullen gekroond hebben
  • jullie zullen gekroond hebben
  • zij zullen gekroond hebben

Future perfect

  • I will have crowned
  • you will have crowned
  • he/she/it will have crowned
  • we will have crowned
  • you will have crowned
  • they will have crowned

Conditionalis I

  • ik zou kronen
  • jij zou kronen
  • hij/zij/het zou kronen
  • wij zouden kronen
  • jullie zouden kronen
  • zij zouden kronen

Conditional present

  • I would crown
  • you would crown
  • he/she/it would crown
  • we would crown
  • you would crown
  • they would crown

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekroond
  • jij zou hebben gekroond
  • hij/zij/het zou hebben gekroond
  • wij zouden hebben gekroond
  • jullie zouden hebben gekroond
  • zij zouden hebben gekroond

Conditional perfect

  • I would have crowned
  • you would have crowned
  • he/she/it would have crowned
  • we would have crowned
  • you would have crowned
  • they would have crowned

Imperatief

  • jij kroon
  • jullie kroont

Imperative

  • you crown
  • you crown