Engels

Nederlands

Present

  • I lift
  • you lift
  • he/she/it lifts
  • we lift
  • you lift
  • they lift

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik haal omhoog
  • jij haalt omhoog
  • hij/zij/het haalt omhoog
  • wij halen omhoog
  • jullie halen omhoog
  • zij halen omhoog

Simple past

  • I lifted
  • you lifted
  • he/she/it lifted
  • we lifted
  • you lifted
  • they lifted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik haalde omhoog
  • jij haalde omhoog
  • hij/zij/het haalde omhoog
  • wij haalden omhoog
  • jullie haalden omhoog
  • zij haalden omhoog

Present perfect

  • I have lifted
  • you have lifted
  • he/she/it has lifted
  • we have lifted
  • you have lifted
  • they have lifted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omhooggehaald
  • jij hebt omhooggehaald
  • hij/zij/het heeft omhooggehaald
  • wij hebben omhooggehaald
  • jullie hebben omhooggehaald
  • zij hebben omhooggehaald

Past perfect

  • I had lifted
  • you had lifted
  • he/she/it had lifted
  • we had lifted
  • you had lifted
  • they had lifted

Voltooid verleden tijd

  • ik had omhooggehaald
  • jij had omhooggehaald
  • hij/zij/het had omhooggehaald
  • wij hadden omhooggehaald
  • jullie hadden omhooggehaald
  • zij hadden omhooggehaald

Future

  • I will lift
  • you will lift
  • he/she/it will lift
  • we will lift
  • you will lift
  • they will lift

Toekomende tijd I

  • ik zal omhooghalen
  • jij zult omhooghalen
  • hij/zij/het zal omhooghalen
  • wij zullen omhooghalen
  • jullie zullen omhooghalen
  • zij zullen omhooghalen

Future perfect

  • I will have lifted
  • you will have lifted
  • he/she/it will have lifted
  • we will have lifted
  • you will have lifted
  • they will have lifted

Toekomende tijd II

  • ik zal omhooggehaald hebben
  • jij zult omhooggehaald hebben
  • hij/zij/het zal omhooggehaald hebben
  • wij zullen omhooggehaald hebben
  • jullie zullen omhooggehaald hebben
  • zij zullen omhooggehaald hebben

Conditional present

  • I would lift
  • you would lift
  • he/she/it would lift
  • we would lift
  • you would lift
  • they would lift

Conditionalis I

  • ik zou omhooghalen
  • jij zou omhooghalen
  • hij/zij/het zou omhooghalen
  • wij zouden omhooghalen
  • jullie zouden omhooghalen
  • zij zouden omhooghalen

Conditional perfect

  • I would have lifted
  • you would have lifted
  • he/she/it would have lifted
  • we would have lifted
  • you would have lifted
  • they would have lifted

Conditionalis II

  • ik zou hebben omhooggehaald
  • jij zou hebben omhooggehaald
  • hij/zij/het zou hebben omhooggehaald
  • wij zouden hebben omhooggehaald
  • jullie zouden hebben omhooggehaald
  • zij zouden hebben omhooggehaald

Imperative

  • you lift
  • you lift

Imperatief

  • jij haal omhoog
  • jullie haalt omhoog

Verwijzingen

Bekijk 30 definitie(s) van lift