Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it looks

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het schijnt toe

Simple past

  • he/she/it looked

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het scheen toe

Present perfect

  • he/she/it has looked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft toegeschenen

Past perfect

  • he/she/it had looked

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had toegeschenen

Future

  • he/she/it will look

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal toeschijnen

Future perfect

  • he/she/it will have looked

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal toegeschenen hebben

Conditional present

  • he/she/it would look

Conditionalis I

  • hij/zij/het zult toeschijnen

Conditional perfect

  • he/she/it would have looked

Conditionalis II

  • hij/zij/het zult hebben toegeschenen

Verwijzingen

Bekijk 16 definitie(s) van look