Vervoeging van loskrijgen

Onbepaalde wijs (infinitief): loskrijgen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik krijg los
  • jij krijgt los
  • hij/zij/het krijgt los
  • wij krijgen los
  • jullie krijgen los
  • zij krijgen los

Present

  • I obtain
  • you obtain
  • he/she/it obtains
  • we obtain
  • you obtain
  • they obtain

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kreeg los
  • jij kreeg los
  • hij/zij/het kreeg los
  • wij kregen los
  • jullie kregen los
  • zij kregen los

Simple past

  • I obtained
  • you obtained
  • he/she/it obtained
  • we obtained
  • you obtained
  • they obtained

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb losgekregen
  • jij hebt losgekregen
  • hij/zij/het heeft losgekregen
  • wij hebben losgekregen
  • jullie hebben losgekregen
  • zij hebben losgekregen

Present perfect

  • I have obtained
  • you have obtained
  • he/she/it has obtained
  • we have obtained
  • you have obtained
  • they have obtained

Voltooid verleden tijd

  • ik had losgekregen
  • jij had losgekregen
  • hij/zij/het had losgekregen
  • wij hadden losgekregen
  • jullie hadden losgekregen
  • zij hadden losgekregen

Past perfect

  • I had obtained
  • you had obtained
  • he/she/it had obtained
  • we had obtained
  • you had obtained
  • they had obtained

Toekomende tijd I

  • ik zal loskrijgen
  • jij zult loskrijgen
  • hij/zij/het zal loskrijgen
  • wij zullen loskrijgen
  • jullie zullen loskrijgen
  • zij zullen loskrijgen

Future

  • I will obtain
  • you will obtain
  • he/she/it will obtain
  • we will obtain
  • you will obtain
  • they will obtain

Toekomende tijd II

  • ik zal losgekregen hebben
  • jij zult losgekregen hebben
  • hij/zij/het zal losgekregen hebben
  • wij zullen losgekregen hebben
  • jullie zullen losgekregen hebben
  • zij zullen losgekregen hebben

Future perfect

  • I will have obtained
  • you will have obtained
  • he/she/it will have obtained
  • we will have obtained
  • you will have obtained
  • they will have obtained

Conditionalis I

  • ik zou loskrijgen
  • jij zou loskrijgen
  • hij/zij/het zou loskrijgen
  • wij zouden loskrijgen
  • jullie zouden loskrijgen
  • zij zouden loskrijgen

Conditional present

  • I would obtain
  • you would obtain
  • he/she/it would obtain
  • we would obtain
  • you would obtain
  • they would obtain

Conditionalis II

  • ik zou hebben losgekregen
  • jij zou hebben losgekregen
  • hij/zij/het zou hebben losgekregen
  • wij zouden hebben losgekregen
  • jullie zouden hebben losgekregen
  • zij zouden hebben losgekregen

Conditional perfect

  • I would have obtained
  • you would have obtained
  • he/she/it would have obtained
  • we would have obtained
  • you would have obtained
  • they would have obtained

Imperatief

  • jij krijg los
  • jullie krijgt los

Imperative

  • you obtain
  • you obtain