Vervoeging van losrukken

Vertaling: to tug

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ruk los
  • jij rukt los
  • hij/zij/het rukt los
  • wij rukken los
  • jullie rukken los
  • zij rukken los

Present

  • I tug
  • you tug
  • he/she/it tugs
  • we tug
  • you tug
  • they tug

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rukte los
  • jij rukte los
  • hij/zij/het rukte los
  • wij rukten los
  • jullie rukten los
  • zij rukten los

Simple past

  • I tugged
  • you tugged
  • he/she/it tugged
  • we tugged
  • you tugged
  • they tugged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb losgerukt
  • jij hebt losgerukt
  • hij/zij/het heeft losgerukt
  • wij hebben losgerukt
  • jullie hebben losgerukt
  • zij hebben losgerukt

Present perfect

  • I have tugged
  • you have tugged
  • he/she/it has tugged
  • we have tugged
  • you have tugged
  • they have tugged

Voltooid verleden tijd

  • ik had losgerukt
  • jij had losgerukt
  • hij/zij/het had losgerukt
  • wij hadden losgerukt
  • jullie hadden losgerukt
  • zij hadden losgerukt

Past perfect

  • I had tugged
  • you had tugged
  • he/she/it had tugged
  • we had tugged
  • you had tugged
  • they had tugged

Toekomende tijd I

  • ik zal losrukken
  • jij zult losrukken
  • hij/zij/het zal losrukken
  • wij zullen losrukken
  • jullie zullen losrukken
  • zij zullen losrukken

Future

  • I will tug
  • you will tug
  • he/she/it will tug
  • we will tug
  • you will tug
  • they will tug

Toekomende tijd II

  • ik zal losgerukt hebben
  • jij zult losgerukt hebben
  • hij/zij/het zal losgerukt hebben
  • wij zullen losgerukt hebben
  • jullie zullen losgerukt hebben
  • zij zullen losgerukt hebben

Future perfect

  • I will have tugged
  • you will have tugged
  • he/she/it will have tugged
  • we will have tugged
  • you will have tugged
  • they will have tugged

Conditionalis I

  • ik zou losrukken
  • jij zou losrukken
  • hij/zij/het zou losrukken
  • wij zouden losrukken
  • jullie zouden losrukken
  • zij zouden losrukken

Conditional present

  • I would tug
  • you would tug
  • he/she/it would tug
  • we would tug
  • you would tug
  • they would tug

Conditionalis II

  • ik zou hebben losgerukt
  • jij zou hebben losgerukt
  • hij/zij/het zou hebben losgerukt
  • wij zouden hebben losgerukt
  • jullie zouden hebben losgerukt
  • zij zouden hebben losgerukt

Conditional perfect

  • I would have tugged
  • you would have tugged
  • he/she/it would have tugged
  • we would have tugged
  • you would have tugged
  • they would have tugged

Imperatief

  • jij ruk los
  • jullie rukt los

Imperative

  • you tug
  • you tug

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van losrukken