Engels

Nederlands

Present

  • I manage
  • you manage
  • he/she/it manages
  • we manage
  • you manage
  • they manage

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik speel klaar
  • jij speelt klaar
  • hij/zij/het speelt klaar
  • wij spelen klaar
  • jullie spelen klaar
  • zij spelen klaar

Simple past

  • I managed
  • you managed
  • he/she/it managed
  • we managed
  • you managed
  • they managed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik speelde klaar
  • jij speelde klaar
  • hij/zij/het speelde klaar
  • wij speelden klaar
  • jullie speelden klaar
  • zij speelden klaar

Present perfect

  • I have managed
  • you have managed
  • he/she/it has managed
  • we have managed
  • you have managed
  • they have managed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb klaargespeeld
  • jij hebt klaargespeeld
  • hij/zij/het heeft klaargespeeld
  • wij hebben klaargespeeld
  • jullie hebben klaargespeeld
  • zij hebben klaargespeeld

Past perfect

  • I had managed
  • you had managed
  • he/she/it had managed
  • we had managed
  • you had managed
  • they had managed

Voltooid verleden tijd

  • ik had klaargespeeld
  • jij had klaargespeeld
  • hij/zij/het had klaargespeeld
  • wij hadden klaargespeeld
  • jullie hadden klaargespeeld
  • zij hadden klaargespeeld

Future

  • I will manage
  • you will manage
  • he/she/it will manage
  • we will manage
  • you will manage
  • they will manage

Toekomende tijd I

  • ik zal klaarspelen
  • jij zult klaarspelen
  • hij/zij/het zal klaarspelen
  • wij zullen klaarspelen
  • jullie zullen klaarspelen
  • zij zullen klaarspelen

Future perfect

  • I will have managed
  • you will have managed
  • he/she/it will have managed
  • we will have managed
  • you will have managed
  • they will have managed

Toekomende tijd II

  • ik zal klaargespeeld hebben
  • jij zult klaargespeeld hebben
  • hij/zij/het zal klaargespeeld hebben
  • wij zullen klaargespeeld hebben
  • jullie zullen klaargespeeld hebben
  • zij zullen klaargespeeld hebben

Conditional present

  • I would manage
  • you would manage
  • he/she/it would manage
  • we would manage
  • you would manage
  • they would manage

Conditionalis I

  • ik zou klaarspelen
  • jij zou klaarspelen
  • hij/zij/het zou klaarspelen
  • wij zouden klaarspelen
  • jullie zouden klaarspelen
  • zij zouden klaarspelen

Conditional perfect

  • I would have managed
  • you would have managed
  • he/she/it would have managed
  • we would have managed
  • you would have managed
  • they would have managed

Conditionalis II

  • ik zou hebben klaargespeeld
  • jij zou hebben klaargespeeld
  • hij/zij/het zou hebben klaargespeeld
  • wij zouden hebben klaargespeeld
  • jullie zouden hebben klaargespeeld
  • zij zouden hebben klaargespeeld

Imperative

  • you manage
  • you manage

Imperatief

  • jij speel klaar
  • jullie speelt klaar

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van manage