Vervoeging van meedingen
Onbepaalde wijs (infinitief): meedingen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ding mee
- jij dingt mee
- hij/zij/het dingt mee
- wij dingen mee
- jullie dingen mee
- zij dingen mee
Present
- I rival
- you rival
- he/she/it rivals
- we rival
- you rival
- they rival
Onvoltooid verleden tijd
- ik dong mee
- jij dong mee
- hij/zij/het dong mee
- wij dongen mee
- jullie dongen mee
- zij dongen mee
Simple past
- I rivaled; rivalled
- you rivaled; rivalled
- he/she/it rivaled; rivalled
- we rivaled; rivalled
- you rivaled; rivalled
- they rivaled; rivalled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb meegedongen
- jij hebt meegedongen
- hij/zij/het heeft meegedongen
- wij hebben meegedongen
- jullie hebben meegedongen
- zij hebben meegedongen
Present perfect
- I have rivaled; rivalled
- you have rivaled; rivalled
- he/she/it has rivaled; rivalled
- we have rivaled; rivalled
- you have rivaled; rivalled
- they have rivaled; rivalled
Voltooid verleden tijd
- ik had meegedongen
- jij had meegedongen
- hij/zij/het had meegedongen
- wij hadden meegedongen
- jullie hadden meegedongen
- zij hadden meegedongen
Past perfect
- I had rivaled; rivalled
- you had rivaled; rivalled
- he/she/it had rivaled; rivalled
- we had rivaled; rivalled
- you had rivaled; rivalled
- they had rivaled; rivalled
Toekomende tijd I
- ik zal meedingen
- jij zult meedingen
- hij/zij/het zal meedingen
- wij zullen meedingen
- jullie zullen meedingen
- zij zullen meedingen
Future
- I will rival
- you will rival
- he/she/it will rival
- we will rival
- you will rival
- they will rival
Toekomende tijd II
- ik zal meegedongen hebben
- jij zult meegedongen hebben
- hij/zij/het zal meegedongen hebben
- wij zullen meegedongen hebben
- jullie zullen meegedongen hebben
- zij zullen meegedongen hebben
Future perfect
- I will have rivaled; rivalled
- you will have rivaled; rivalled
- he/she/it will have rivaled; rivalled
- we will have rivaled; rivalled
- you will have rivaled; rivalled
- they will have rivaled; rivalled
Conditionalis I
- ik zou meedingen
- jij zou meedingen
- hij/zij/het zou meedingen
- wij zouden meedingen
- jullie zouden meedingen
- zij zouden meedingen
Conditional present
- I would rival
- you would rival
- he/she/it would rival
- we would rival
- you would rival
- they would rival
Conditionalis II
- ik zou hebben meegedongen
- jij zou hebben meegedongen
- hij/zij/het zou hebben meegedongen
- wij zouden hebben meegedongen
- jullie zouden hebben meegedongen
- zij zouden hebben meegedongen
Conditional perfect
- I would have rivaled; rivalled
- you would have rivaled; rivalled
- he/she/it would have rivaled; rivalled
- we would have rivaled; rivalled
- you would have rivaled; rivalled
- they would have rivaled; rivalled
Imperatief
- jij ding mee
- jullie dingt mee
Imperative
- you rival
- you rival