Engels
Nederlands
Present
- I meet
- you meet
- he/she/it meets
- we meet
- you meet
- they meet
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik notuleer
- jij notuleert
- hij/zij/het notuleert
- wij notuleren
- jullie notuleren
- zij notuleren
Simple past
- I met
- you met
- he/she/it met
- we met
- you met
- they met
Onvoltooid verleden tijd
- ik notuleerde
- jij notuleerde
- hij/zij/het notuleerde
- wij notuleerden
- jullie notuleerden
- zij notuleerden
Present perfect
- I have met
- you have met
- he/she/it has met
- we have met
- you have met
- they have met
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb genotuleerd
- jij hebt genotuleerd
- hij/zij/het heeft genotuleerd
- wij hebben genotuleerd
- jullie hebben genotuleerd
- zij hebben genotuleerd
Past perfect
- I had met
- you had met
- he/she/it had met
- we had met
- you had met
- they had met
Voltooid verleden tijd
- ik had genotuleerd
- jij had genotuleerd
- hij/zij/het had genotuleerd
- wij hadden genotuleerd
- jullie hadden genotuleerd
- zij hadden genotuleerd
Future
- I will meet
- you will meet
- he/she/it will meet
- we will meet
- you will meet
- they will meet
Toekomende tijd I
- ik zal notuleren
- jij zult notuleren
- hij/zij/het zal notuleren
- wij zullen notuleren
- jullie zullen notuleren
- zij zullen notuleren
Future perfect
- I will have met
- you will have met
- he/she/it will have met
- we will have met
- you will have met
- they will have met
Toekomende tijd II
- ik zal genotuleerd hebben
- jij zult genotuleerd hebben
- hij/zij/het zal genotuleerd hebben
- wij zullen genotuleerd hebben
- jullie zullen genotuleerd hebben
- zij zullen genotuleerd hebben
Conditional present
- I would meet
- you would meet
- he/she/it would meet
- we would meet
- you would meet
- they would meet
Conditionalis I
- ik zou notuleren
- jij zou notuleren
- hij/zij/het zou notuleren
- wij zouden notuleren
- jullie zouden notuleren
- zij zouden notuleren
Conditional perfect
- I would have met
- you would have met
- he/she/it would have met
- we would have met
- you would have met
- they would have met
Conditionalis II
- ik zou hebben genotuleerd
- jij zou hebben genotuleerd
- hij/zij/het zou hebben genotuleerd
- wij zouden hebben genotuleerd
- jullie zouden hebben genotuleerd
- zij zouden hebben genotuleerd
Imperative
- you meet
- you meet
Imperatief
- jij notuleer
- jullie notuleert