Vervoeging van neutraliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): neutraliseren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik neutraliseer
- jij neutraliseert
- hij/zij/het neutraliseert
- wij neutraliseren
- jullie neutraliseren
- zij neutraliseren
Present
- I countervail
- you countervail
- he/she/it countervails
- we countervail
- you countervail
- they countervail
Onvoltooid verleden tijd
- ik neutraliseerde
- jij neutraliseerde
- hij/zij/het neutraliseerde
- wij neutraliseerden
- jullie neutraliseerden
- zij neutraliseerden
Simple past
- I countervailed
- you countervailed
- he/she/it countervailed
- we countervailed
- you countervailed
- they countervailed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geneutraliseerd
- jij hebt geneutraliseerd
- hij/zij/het heeft geneutraliseerd
- wij hebben geneutraliseerd
- jullie hebben geneutraliseerd
- zij hebben geneutraliseerd
Present perfect
- I have countervailed
- you have countervailed
- he/she/it has countervailed
- we have countervailed
- you have countervailed
- they have countervailed
Voltooid verleden tijd
- ik had geneutraliseerd
- jij had geneutraliseerd
- hij/zij/het had geneutraliseerd
- wij hadden geneutraliseerd
- jullie hadden geneutraliseerd
- zij hadden geneutraliseerd
Past perfect
- I had countervailed
- you had countervailed
- he/she/it had countervailed
- we had countervailed
- you had countervailed
- they had countervailed
Toekomende tijd I
- ik zal neutraliseren
- jij zult neutraliseren
- hij/zij/het zal neutraliseren
- wij zullen neutraliseren
- jullie zullen neutraliseren
- zij zullen neutraliseren
Future
- I will countervail
- you will countervail
- he/she/it will countervail
- we will countervail
- you will countervail
- they will countervail
Toekomende tijd II
- ik zal geneutraliseerd hebben
- jij zult geneutraliseerd hebben
- hij/zij/het zal geneutraliseerd hebben
- wij zullen geneutraliseerd hebben
- jullie zullen geneutraliseerd hebben
- zij zullen geneutraliseerd hebben
Future perfect
- I will have countervailed
- you will have countervailed
- he/she/it will have countervailed
- we will have countervailed
- you will have countervailed
- they will have countervailed
Conditionalis I
- ik zou neutraliseren
- jij zou neutraliseren
- hij/zij/het zou neutraliseren
- wij zouden neutraliseren
- jullie zouden neutraliseren
- zij zouden neutraliseren
Conditional present
- I would countervail
- you would countervail
- he/she/it would countervail
- we would countervail
- you would countervail
- they would countervail
Conditionalis II
- ik zou hebben geneutraliseerd
- jij zou hebben geneutraliseerd
- hij/zij/het zou hebben geneutraliseerd
- wij zouden hebben geneutraliseerd
- jullie zouden hebben geneutraliseerd
- zij zouden hebben geneutraliseerd
Conditional perfect
- I would have countervailed
- you would have countervailed
- he/she/it would have countervailed
- we would have countervailed
- you would have countervailed
- they would have countervailed
Imperatief
- jij neutraliseer
- jullie neutraliseert
Imperative
- you countervail
- you countervail