Vervoeging van noemen

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik noem
  • jij noemt
  • hij/zij/het noemt
  • wij noemen
  • jullie noemen
  • zij noemen

Presente

  • io cito
  • tu citi
  • lui/lei/Lei cita
  • noi citiamo
  • voi/Voi citate
  • loro/Loro citano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik noemde
  • jij noemde
  • hij/zij/het noemde
  • wij noemden
  • jullie noemden
  • zij noemden

Imperfetto

  • io citavo
  • tu citavi
  • lui/lei/Lei citava
  • noi citavamo
  • voi/Voi citavate
  • loro/Loro citavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb genoemd
  • jij hebt genoemd
  • hij/zij/het heeft genoemd
  • wij hebben genoemd
  • jullie hebben genoemd
  • zij hebben genoemd

Passato prossimo

  • io ho citato
  • tu hai citato
  • lui/lei/Lei ha citato
  • noi abbiamo citato
  • voi/Voi avete citato
  • loro/Loro hanno citato

Voltooid verleden tijd

  • ik had genoemd
  • jij had genoemd
  • hij/zij/het had genoemd
  • wij hadden genoemd
  • jullie hadden genoemd
  • zij hadden genoemd

Trapassato prossimo

  • io avevo citato
  • tu avevi citato
  • lui/lei/Lei aveva citato
  • noi avevamo citato
  • voi/Voi avevate citato
  • loro/Loro avevano citato

Toekomende tijd I

  • ik zal noemen
  • jij zult noemen
  • hij/zij/het zal noemen
  • wij zullen noemen
  • jullie zullen noemen
  • zij zullen noemen

Futuro semplice

  • io citerò
  • tu citerai
  • lui/lei/Lei citerà
  • noi citeremo
  • voi/Voi citerete
  • loro/Loro citeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal genoemd hebben
  • jij zult genoemd hebben
  • hij/zij/het zal genoemd hebben
  • wij zullen genoemd hebben
  • jullie zullen genoemd hebben
  • zij zullen genoemd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò citato
  • tu avrai citato
  • lui/lei/Lei avrà citato
  • noi avremo citato
  • voi/Voi avrete citato
  • loro/Loro avranno citato

Conditionalis I

  • ik zou noemen
  • jij zou noemen
  • hij/zij/het zou noemen
  • wij zouden noemen
  • jullie zouden noemen
  • zij zouden noemen

Condizionale presente

  • io citerei
  • tu citeresti
  • lui/lei/Lei citerebbe
  • noi citeremmo
  • voi/Voi citereste
  • loro/Loro citerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben genoemd
  • jij zou hebben genoemd
  • hij/zij/het zou hebben genoemd
  • wij zouden hebben genoemd
  • jullie zouden hebben genoemd
  • zij zouden hebben genoemd

Condizionale passato

  • io avrei citato
  • tu avresti citato
  • lui/lei/Lei avrebbe citato
  • noi avremmo citato
  • voi/Voi avreste citato
  • loro/Loro avrebbero citato

Imperatief

  • jij noem
  • jullie noemt

Imperativo

  • tu cita
  • voi/Voi citate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van noemen