Vervoeging van ontslaan
Onbepaalde wijs (infinitief): ontslaan
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontsla
- jij ontslaat
- hij/zij/het ontslaat
- wij ontslaan
- jullie ontslaan
- zij ontslaan
Présent
- je débauche
- tu débauches
- il/elle débauche
- nous débauchons
- vous débauchez
- ils/elles débauchent
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontsloeg
- jij ontsloeg
- hij/zij/het ontsloeg
- wij ontsloegen
- jullie ontsloegen
- zij ontsloegen
Indicatif imparfait
- je débauchais
- tu débauchais
- il/elle débauchait
- nous débauchions
- vous débauchiez
- ils/elles débauchaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontslagen
- jij hebt ontslagen
- hij/zij/het heeft ontslagen
- wij hebben ontslagen
- jullie hebben ontslagen
- zij hebben ontslagen
Indicatif passé composé
- j'ai débauché
- tu as débauché
- il/elle a débauché
- nous avons débauché
- vous avez débauché
- ils/elles ont débauché
Voltooid verleden tijd
- ik had ontslagen
- jij had ontslagen
- hij/zij/het had ontslagen
- wij hadden ontslagen
- jullie hadden ontslagen
- zij hadden ontslagen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais débauché
- tu avais débauché
- il/elle avait débauché
- nous avions débauché
- vous aviez débauché
- ils/elles avaient débauché
Toekomende tijd I
- ik zal ontslaan
- jij zult ontslaan
- hij/zij/het zal ontslaan
- wij zullen ontslaan
- jullie zullen ontslaan
- zij zullen ontslaan
Indicatif futur
- je débaucherai
- tu débaucheras
- il/elle débauchera
- nous débaucherons
- vous débaucherez
- ils/elles débaucheront
Toekomende tijd II
- ik zal ontslagen hebben
- jij zult ontslagen hebben
- hij/zij/het zal ontslagen hebben
- wij zullen ontslagen hebben
- jullie zullen ontslagen hebben
- zij zullen ontslagen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai débauché
- tu auras débauché
- il/elle aura débauché
- nous aurons débauché
- vous aurez débauché
- ils/elles auront débauché
Conditionalis I
- ik zou ontslaan
- jij zou ontslaan
- hij/zij/het zou ontslaan
- wij zouden ontslaan
- jullie zouden ontslaan
- zij zouden ontslaan
Conditionnel présent
- je débaucherais
- tu débaucherais
- il/elle débaucherait
- nous débaucherions
- vous débaucheriez
- ils/elles débaucheraient
Conditionalis II
- ik zou hebben ontslagen
- jij zou hebben ontslagen
- hij/zij/het zou hebben ontslagen
- wij zouden hebben ontslagen
- jullie zouden hebben ontslagen
- zij zouden hebben ontslagen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais débauché
- tu aurais débauché
- il/elle aurait débauché
- nous aurions débauché
- vous auriez débauché
- ils/elles auraient débauché
Imperatief
- jij ontsla
- jullie ontslaat
Impératif
- tu débauche
- vous débauchez