Vervoeging van opduikelen

Onbepaalde wijs (infinitief): opduikelen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik duikel op
  • jij duikelt op
  • hij/zij/het duikelt op
  • wij duikelen op
  • jullie duikelen op
  • zij duikelen op

Präsens Indikativ

  • ich entwick(e)le
  • du entwickelst
  • er/sie/es entwickelt
  • wir entwickeln
  • ihr entwickelt
  • sie entwickeln

Onvoltooid verleden tijd

  • ik duikelde op
  • jij duikelde op
  • hij/zij/het duikelde op
  • wij duikelden op
  • jullie duikelden op
  • zij duikelden op

Präteritum Indikativ

  • ich entwickelte
  • du entwickeltest
  • er/sie/es entwickelte
  • wir entwickelten
  • ihr entwickeltet
  • sie entwickelten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgeduikeld
  • jij hebt opgeduikeld
  • hij/zij/het heeft opgeduikeld
  • wij hebben opgeduikeld
  • jullie hebben opgeduikeld
  • zij hebben opgeduikeld

Perfekt Indikativ

  • ich habe entwickelt
  • du hast entwickelt
  • er/sie/es hat entwickelt
  • wir haben entwickelt
  • ihr habt entwickelt
  • sie haben entwickelt

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgeduikeld
  • jij had opgeduikeld
  • hij/zij/het had opgeduikeld
  • wij hadden opgeduikeld
  • jullie hadden opgeduikeld
  • zij hadden opgeduikeld

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte entwickelt
  • du hattest entwickelt
  • er/sie/es hatte entwickelt
  • wir hatten entwickelt
  • ihr hattet entwickelt
  • sie hatten entwickelt

Toekomende tijd I

  • ik zal opduikelen
  • jij zult opduikelen
  • hij/zij/het zal opduikelen
  • wij zullen opduikelen
  • jullie zullen opduikelen
  • zij zullen opduikelen

Futur I Indikativ

  • ich werde entwickeln
  • du wirst entwickeln
  • er/sie/es wird entwickeln
  • wir werden entwickeln
  • ihr werdet entwickeln
  • sie werden entwickeln

Toekomende tijd II

  • ik zal opgeduikeld hebben
  • jij zult opgeduikeld hebben
  • hij/zij/het zal opgeduikeld hebben
  • wij zullen opgeduikeld hebben
  • jullie zullen opgeduikeld hebben
  • zij zullen opgeduikeld hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde entwickelt haben
  • du wirst entwickelt haben
  • er/sie/es wird entwickelt haben
  • wir werden entwickelt haben
  • ihr werdet entwickelt haben
  • sie werden entwickelt haben

Conditionalis I

  • ik zou opduikelen
  • jij zou opduikelen
  • hij/zij/het zou opduikelen
  • wij zouden opduikelen
  • jullie zouden opduikelen
  • zij zouden opduikelen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde entwickeln
  • du würdest entwickeln
  • er/sie/es würde entwickeln
  • wir würden entwickeln
  • ihr würdet entwickeln
  • sie würden entwickeln

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgeduikeld
  • jij zou hebben opgeduikeld
  • hij/zij/het zou hebben opgeduikeld
  • wij zouden hebben opgeduikeld
  • jullie zouden hebben opgeduikeld
  • zij zouden hebben opgeduikeld

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde entwickelt haben
  • du würdest entwickelt haben
  • er/sie/es würde entwickelt haben
  • wir würden entwickelt haben
  • ihr würdet entwickelt haben
  • sie würden entwickelt haben

Imperatief

  • jij duikel op
  • jullie duikelt op

Imperativ

  • du entwick(e)le
  • ihr entwickelt