Vervoeging van opslaan

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sla op
  • jij slaat op
  • hij/zij/het slaat op
  • wij slaan op
  • jullie slaan op
  • zij slaan op

Present

  • I climb
  • you climb
  • he/she/it climbs
  • we climb
  • you climb
  • they climb

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sloeg op
  • jij sloeg op
  • hij/zij/het sloeg op
  • wij sloegen op
  • jullie sloegen op
  • zij sloegen op

Simple past

  • I climbed
  • you climbed
  • he/she/it climbed
  • we climbed
  • you climbed
  • they climbed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgeslagen
  • jij hebt opgeslagen
  • hij/zij/het heeft opgeslagen
  • wij hebben opgeslagen
  • jullie hebben opgeslagen
  • zij hebben opgeslagen

Present perfect

  • I have climbed
  • you have climbed
  • he/she/it has climbed
  • we have climbed
  • you have climbed
  • they have climbed

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgeslagen
  • jij had opgeslagen
  • hij/zij/het had opgeslagen
  • wij hadden opgeslagen
  • jullie hadden opgeslagen
  • zij hadden opgeslagen

Past perfect

  • I had climbed
  • you had climbed
  • he/she/it had climbed
  • we had climbed
  • you had climbed
  • they had climbed

Toekomende tijd I

  • ik zal opslaan
  • jij zult opslaan
  • hij/zij/het zal opslaan
  • wij zullen opslaan
  • jullie zullen opslaan
  • zij zullen opslaan

Future

  • I will climb
  • you will climb
  • he/she/it will climb
  • we will climb
  • you will climb
  • they will climb

Toekomende tijd II

  • ik zal opgeslagen hebben
  • jij zult opgeslagen hebben
  • hij/zij/het zal opgeslagen hebben
  • wij zullen opgeslagen hebben
  • jullie zullen opgeslagen hebben
  • zij zullen opgeslagen hebben

Future perfect

  • I will have climbed
  • you will have climbed
  • he/she/it will have climbed
  • we will have climbed
  • you will have climbed
  • they will have climbed

Conditionalis I

  • ik zou opslaan
  • jij zou opslaan
  • hij/zij/het zou opslaan
  • wij zouden opslaan
  • jullie zouden opslaan
  • zij zouden opslaan

Conditional present

  • I would climb
  • you would climb
  • he/she/it would climb
  • we would climb
  • you would climb
  • they would climb

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgeslagen
  • jij zou hebben opgeslagen
  • hij/zij/het zou hebben opgeslagen
  • wij zouden hebben opgeslagen
  • jullie zouden hebben opgeslagen
  • zij zouden hebben opgeslagen

Conditional perfect

  • I would have climbed
  • you would have climbed
  • he/she/it would have climbed
  • we would have climbed
  • you would have climbed
  • they would have climbed

Imperatief

  • jij sla op
  • jullie slaat op

Imperative

  • you climb
  • you climb

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van opslaan