Vervoeging van opvoeden

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik voed op
  • jij voedt op
  • hij/zij/het voedt op
  • wij voeden op
  • jullie voeden op
  • zij voeden op

Present

  • I tutor
  • you tutor
  • he/she/it tutors
  • we tutor
  • you tutor
  • they tutor

Onvoltooid verleden tijd

  • ik voedde op
  • jij voedde op
  • hij/zij/het voedde op
  • wij voedden op
  • jullie voedden op
  • zij voedden op

Simple past

  • I tutored
  • you tutored
  • he/she/it tutored
  • we tutored
  • you tutored
  • they tutored

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgevoed
  • jij hebt opgevoed
  • hij/zij/het heeft opgevoed
  • wij hebben opgevoed
  • jullie hebben opgevoed
  • zij hebben opgevoed

Present perfect

  • I have tutored
  • you have tutored
  • he/she/it has tutored
  • we have tutored
  • you have tutored
  • they have tutored

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgevoed
  • jij had opgevoed
  • hij/zij/het had opgevoed
  • wij hadden opgevoed
  • jullie hadden opgevoed
  • zij hadden opgevoed

Past perfect

  • I had tutored
  • you had tutored
  • he/she/it had tutored
  • we had tutored
  • you had tutored
  • they had tutored

Toekomende tijd I

  • ik zal opvoeden
  • jij zult opvoeden
  • hij/zij/het zal opvoeden
  • wij zullen opvoeden
  • jullie zullen opvoeden
  • zij zullen opvoeden

Future

  • I will tutor
  • you will tutor
  • he/she/it will tutor
  • we will tutor
  • you will tutor
  • they will tutor

Toekomende tijd II

  • ik zal opgevoed hebben
  • jij zult opgevoed hebben
  • hij/zij/het zal opgevoed hebben
  • wij zullen opgevoed hebben
  • jullie zullen opgevoed hebben
  • zij zullen opgevoed hebben

Future perfect

  • I will have tutored
  • you will have tutored
  • he/she/it will have tutored
  • we will have tutored
  • you will have tutored
  • they will have tutored

Conditionalis I

  • ik zou opvoeden
  • jij zou opvoeden
  • hij/zij/het zou opvoeden
  • wij zouden opvoeden
  • jullie zouden opvoeden
  • zij zouden opvoeden

Conditional present

  • I would tutor
  • you would tutor
  • he/she/it would tutor
  • we would tutor
  • you would tutor
  • they would tutor

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgevoed
  • jij zou hebben opgevoed
  • hij/zij/het zou hebben opgevoed
  • wij zouden hebben opgevoed
  • jullie zouden hebben opgevoed
  • zij zouden hebben opgevoed

Conditional perfect

  • I would have tutored
  • you would have tutored
  • he/she/it would have tutored
  • we would have tutored
  • you would have tutored
  • they would have tutored

Imperatief

  • jij voed op
  • jullie voedt op

Imperative

  • you tutor
  • you tutor

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opvoeden