Vervoeging van opzenden

Vertaling: mandare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zend op
  • jij zendt op
  • hij/zij/het zendt op
  • wij zenden op
  • jullie zenden op
  • zij zenden op

Presente

  • io mando
  • tu mandi
  • lui/lei/Lei manda
  • noi mandiamo
  • voi/Voi mandate
  • loro/Loro mandano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zond op
  • jij zond op
  • hij/zij/het zond op
  • wij zonden op
  • jullie zonden op
  • zij zonden op

Imperfetto

  • io mandavo
  • tu mandavi
  • lui/lei/Lei mandava
  • noi mandavamo
  • voi/Voi mandavate
  • loro/Loro mandavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgezonden
  • jij hebt opgezonden
  • hij/zij/het heeft opgezonden
  • wij hebben opgezonden
  • jullie hebben opgezonden
  • zij hebben opgezonden

Passato prossimo

  • io ho mandato
  • tu hai mandato
  • lui/lei/Lei ha mandato
  • noi abbiamo mandato
  • voi/Voi avete mandato
  • loro/Loro hanno mandato

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgezonden
  • jij had opgezonden
  • hij/zij/het had opgezonden
  • wij hadden opgezonden
  • jullie hadden opgezonden
  • zij hadden opgezonden

Trapassato prossimo

  • io avevo mandato
  • tu avevi mandato
  • lui/lei/Lei aveva mandato
  • noi avevamo mandato
  • voi/Voi avevate mandato
  • loro/Loro avevano mandato

Toekomende tijd I

  • ik zal opzenden
  • jij zult opzenden
  • hij/zij/het zal opzenden
  • wij zullen opzenden
  • jullie zullen opzenden
  • zij zullen opzenden

Futuro semplice

  • io manderò
  • tu manderai
  • lui/lei/Lei manderà
  • noi manderemo
  • voi/Voi manderete
  • loro/Loro manderanno

Toekomende tijd II

  • ik zal opgezonden hebben
  • jij zult opgezonden hebben
  • hij/zij/het zal opgezonden hebben
  • wij zullen opgezonden hebben
  • jullie zullen opgezonden hebben
  • zij zullen opgezonden hebben

Futuro anteriore

  • io avrò mandato
  • tu avrai mandato
  • lui/lei/Lei avrà mandato
  • noi avremo mandato
  • voi/Voi avrete mandato
  • loro/Loro avranno mandato

Conditionalis I

  • ik zou opzenden
  • jij zou opzenden
  • hij/zij/het zou opzenden
  • wij zouden opzenden
  • jullie zouden opzenden
  • zij zouden opzenden

Condizionale presente

  • io manderei
  • tu manderesti
  • lui/lei/Lei manderebbe
  • noi manderemmo
  • voi/Voi mandereste
  • loro/Loro manderebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgezonden
  • jij zou hebben opgezonden
  • hij/zij/het zou hebben opgezonden
  • wij zouden hebben opgezonden
  • jullie zouden hebben opgezonden
  • zij zouden hebben opgezonden

Condizionale passato

  • io avrei mandato
  • tu avresti mandato
  • lui/lei/Lei avrebbe mandato
  • noi avremmo mandato
  • voi/Voi avreste mandato
  • loro/Loro avrebbero mandato

Imperatief

  • jij zend op
  • jullie zendt op

Imperativo

  • tu manda
  • voi/Voi mandate