Vervoeging van overgaan

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ga over
  • jij gaat over
  • hij/zij/het gaat over
  • wij gaan over
  • jullie gaan over
  • zij gaan over

Présent

  • je sonne
  • tu sonnes
  • il/elle sonne
  • nous sonnons
  • vous sonnez
  • ils/elles sonnent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ging over
  • jij ging over
  • hij/zij/het ging over
  • wij gingen over
  • jullie gingen over
  • zij gingen over

Indicatif imparfait

  • je sonnais
  • tu sonnais
  • il/elle sonnait
  • nous sonnions
  • vous sonniez
  • ils/elles sonnaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben overgegaan
  • jij bent overgegaan
  • hij/zij/het is overgegaan
  • wij zijn overgegaan
  • jullie zijn overgegaan
  • zij zijn overgegaan

Indicatif passé composé

  • j'ai sonné
  • tu as sonné
  • il/elle a sonné
  • nous avons sonné
  • vous avez sonné
  • ils/elles ont sonné

Voltooid verleden tijd

  • ik was overgegaan
  • jij was overgegaan
  • hij/zij/het was overgegaan
  • wij waren overgegaan
  • jullie waren overgegaan
  • zij waren overgegaan

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais sonné
  • tu avais sonné
  • il/elle avait sonné
  • nous avions sonné
  • vous aviez sonné
  • ils/elles avaient sonné

Toekomende tijd I

  • ik zal overgaan
  • jij zult overgaan
  • hij/zij/het zal overgaan
  • wij zullen overgaan
  • jullie zullen overgaan
  • zij zullen overgaan

Indicatif futur

  • je sonnerai
  • tu sonneras
  • il/elle sonnera
  • nous sonnerons
  • vous sonnerez
  • ils/elles sonneront

Toekomende tijd II

  • ik zal overgegaan zijn
  • jij zult overgegaan zijn
  • hij/zij/het zal overgegaan zijn
  • wij zullen overgegaan zijn
  • jullie zullen overgegaan zijn
  • zij zullen overgegaan zijn

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai sonné
  • tu auras sonné
  • il/elle aura sonné
  • nous aurons sonné
  • vous aurez sonné
  • ils/elles auront sonné

Conditionalis I

  • ik zou overgaan
  • jij zou overgaan
  • hij/zij/het zou overgaan
  • wij zouden overgaan
  • jullie zouden overgaan
  • zij zouden overgaan

Conditionnel présent

  • je sonnerais
  • tu sonnerais
  • il/elle sonnerait
  • nous sonnerions
  • vous sonneriez
  • ils/elles sonneraient

Conditionalis II

  • ik zou zijn overgegaan
  • jij zou zijn overgegaan
  • hij/zij/het zou zijn overgegaan
  • wij zouden zijn overgegaan
  • jullie zouden zijn overgegaan
  • zij zouden zijn overgegaan

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais sonné
  • tu aurais sonné
  • il/elle aurait sonné
  • nous aurions sonné
  • vous auriez sonné
  • ils/elles auraient sonné

Imperatief

  • jij ga over
  • jullie gaat over

Impératif

  • tu sonne
  • vous sonnez

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van overgaan