Vervoeging van overgaan

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ga over
  • jij gaat over
  • hij/zij/het gaat over
  • wij gaan over
  • jullie gaan over
  • zij gaan over

Présent

  • je surmonte
  • tu surmontes
  • il/elle surmonte
  • nous surmontons
  • vous surmontez
  • ils/elles surmontent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ging over
  • jij ging over
  • hij/zij/het ging over
  • wij gingen over
  • jullie gingen over
  • zij gingen over

Indicatif imparfait

  • je surmontais
  • tu surmontais
  • il/elle surmontait
  • nous surmontions
  • vous surmontiez
  • ils/elles surmontaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben overgegaan
  • jij bent overgegaan
  • hij/zij/het is overgegaan
  • wij zijn overgegaan
  • jullie zijn overgegaan
  • zij zijn overgegaan

Indicatif passé composé

  • j'ai surmonté
  • tu as surmonté
  • il/elle a surmonté
  • nous avons surmonté
  • vous avez surmonté
  • ils/elles ont surmonté

Voltooid verleden tijd

  • ik was overgegaan
  • jij was overgegaan
  • hij/zij/het was overgegaan
  • wij waren overgegaan
  • jullie waren overgegaan
  • zij waren overgegaan

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais surmonté
  • tu avais surmonté
  • il/elle avait surmonté
  • nous avions surmonté
  • vous aviez surmonté
  • ils/elles avaient surmonté

Toekomende tijd I

  • ik zal overgaan
  • jij zult overgaan
  • hij/zij/het zal overgaan
  • wij zullen overgaan
  • jullie zullen overgaan
  • zij zullen overgaan

Indicatif futur

  • je surmonterai
  • tu surmonteras
  • il/elle surmontera
  • nous surmonterons
  • vous surmonterez
  • ils/elles surmonteront

Toekomende tijd II

  • ik zal overgegaan zijn
  • jij zult overgegaan zijn
  • hij/zij/het zal overgegaan zijn
  • wij zullen overgegaan zijn
  • jullie zullen overgegaan zijn
  • zij zullen overgegaan zijn

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai surmonté
  • tu auras surmonté
  • il/elle aura surmonté
  • nous aurons surmonté
  • vous aurez surmonté
  • ils/elles auront surmonté

Conditionalis I

  • ik zou overgaan
  • jij zou overgaan
  • hij/zij/het zou overgaan
  • wij zouden overgaan
  • jullie zouden overgaan
  • zij zouden overgaan

Conditionnel présent

  • je surmonterais
  • tu surmonterais
  • il/elle surmonterait
  • nous surmonterions
  • vous surmonteriez
  • ils/elles surmonteraient

Conditionalis II

  • ik zou zijn overgegaan
  • jij zou zijn overgegaan
  • hij/zij/het zou zijn overgegaan
  • wij zouden zijn overgegaan
  • jullie zouden zijn overgegaan
  • zij zouden zijn overgegaan

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais surmonté
  • tu aurais surmonté
  • il/elle aurait surmonté
  • nous aurions surmonté
  • vous auriez surmonté
  • ils/elles auraient surmonté

Imperatief

  • jij ga over
  • jullie gaat over

Impératif

  • tu surmonte
  • vous surmontez

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van overgaan