Vervoeging van paraderen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik paradeer
  • jij paradeert
  • hij/zij/het paradeert
  • wij paraderen
  • jullie paraderen
  • zij paraderen

Present

  • I glory
  • you glory
  • he/she/it glories
  • we glory
  • you glory
  • they glory

Onvoltooid verleden tijd

  • ik paradeerde
  • jij paradeerde
  • hij/zij/het paradeerde
  • wij paradeerden
  • jullie paradeerden
  • zij paradeerden

Simple past

  • I gloried
  • you gloried
  • he/she/it gloried
  • we gloried
  • you gloried
  • they gloried

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geparadeerd
  • jij hebt geparadeerd
  • hij/zij/het heeft geparadeerd
  • wij hebben geparadeerd
  • jullie hebben geparadeerd
  • zij hebben geparadeerd

Present perfect

  • I have gloried
  • you have gloried
  • he/she/it has gloried
  • we have gloried
  • you have gloried
  • they have gloried

Voltooid verleden tijd

  • ik had geparadeerd
  • jij had geparadeerd
  • hij/zij/het had geparadeerd
  • wij hadden geparadeerd
  • jullie hadden geparadeerd
  • zij hadden geparadeerd

Past perfect

  • I had gloried
  • you had gloried
  • he/she/it had gloried
  • we had gloried
  • you had gloried
  • they had gloried

Toekomende tijd I

  • ik zal paraderen
  • jij zult paraderen
  • hij/zij/het zal paraderen
  • wij zullen paraderen
  • jullie zullen paraderen
  • zij zullen paraderen

Future

  • I will glory
  • you will glory
  • he/she/it will glory
  • we will glory
  • you will glory
  • they will glory

Toekomende tijd II

  • ik zal geparadeerd hebben
  • jij zult geparadeerd hebben
  • hij/zij/het zal geparadeerd hebben
  • wij zullen geparadeerd hebben
  • jullie zullen geparadeerd hebben
  • zij zullen geparadeerd hebben

Future perfect

  • I will have gloried
  • you will have gloried
  • he/she/it will have gloried
  • we will have gloried
  • you will have gloried
  • they will have gloried

Conditionalis I

  • ik zou paraderen
  • jij zou paraderen
  • hij/zij/het zou paraderen
  • wij zouden paraderen
  • jullie zouden paraderen
  • zij zouden paraderen

Conditional present

  • I would glory
  • you would glory
  • he/she/it would glory
  • we would glory
  • you would glory
  • they would glory

Conditionalis II

  • ik zou hebben geparadeerd
  • jij zou hebben geparadeerd
  • hij/zij/het zou hebben geparadeerd
  • wij zouden hebben geparadeerd
  • jullie zouden hebben geparadeerd
  • zij zouden hebben geparadeerd

Conditional perfect

  • I would have gloried
  • you would have gloried
  • he/she/it would have gloried
  • we would have gloried
  • you would have gloried
  • they would have gloried

Imperatief

  • jij paradeer
  • jullie paradeert

Imperative

  • you glory
  • you glory

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van paraderen