Vervoeging van penselen

Vertaling: pinseln

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik penseel
  • jij penseelt
  • hij/zij/het penseelt
  • wij penselen
  • jullie penselen
  • zij penselen

Präsens Indikativ

  • ich pins(e)le
  • du pinselst
  • er/sie/es pinselt
  • wir pinseln
  • ihr pinselt
  • sie pinseln

Onvoltooid verleden tijd

  • ik penseelde
  • jij penseelde
  • hij/zij/het penseelde
  • wij penseelden
  • jullie penseelden
  • zij penseelden

Präteritum Indikativ

  • ich pinselte
  • du pinseltest
  • er/sie/es pinselte
  • wir pinselten
  • ihr pinseltet
  • sie pinselten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepenseeld
  • jij hebt gepenseeld
  • hij/zij/het heeft gepenseeld
  • wij hebben gepenseeld
  • jullie hebben gepenseeld
  • zij hebben gepenseeld

Perfekt Indikativ

  • ich habe gepinselt
  • du hast gepinselt
  • er/sie/es hat gepinselt
  • wir haben gepinselt
  • ihr habt gepinselt
  • sie haben gepinselt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepenseeld
  • jij had gepenseeld
  • hij/zij/het had gepenseeld
  • wij hadden gepenseeld
  • jullie hadden gepenseeld
  • zij hadden gepenseeld

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gepinselt
  • du hattest gepinselt
  • er/sie/es hatte gepinselt
  • wir hatten gepinselt
  • ihr hattet gepinselt
  • sie hatten gepinselt

Toekomende tijd I

  • ik zal penselen
  • jij zult penselen
  • hij/zij/het zal penselen
  • wij zullen penselen
  • jullie zullen penselen
  • zij zullen penselen

Futur I Indikativ

  • ich werde pinseln
  • du wirst pinseln
  • er/sie/es wird pinseln
  • wir werden pinseln
  • ihr werdet pinseln
  • sie werden pinseln

Toekomende tijd II

  • ik zal gepenseeld hebben
  • jij zult gepenseeld hebben
  • hij/zij/het zal gepenseeld hebben
  • wij zullen gepenseeld hebben
  • jullie zullen gepenseeld hebben
  • zij zullen gepenseeld hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gepinselt haben
  • du wirst gepinselt haben
  • er/sie/es wird gepinselt haben
  • wir werden gepinselt haben
  • ihr werdet gepinselt haben
  • sie werden gepinselt haben

Conditionalis I

  • ik zou penselen
  • jij zou penselen
  • hij/zij/het zou penselen
  • wij zouden penselen
  • jullie zouden penselen
  • zij zouden penselen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde pinseln
  • du würdest pinseln
  • er/sie/es würde pinseln
  • wir würden pinseln
  • ihr würdet pinseln
  • sie würden pinseln

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepenseeld
  • jij zou hebben gepenseeld
  • hij/zij/het zou hebben gepenseeld
  • wij zouden hebben gepenseeld
  • jullie zouden hebben gepenseeld
  • zij zouden hebben gepenseeld

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gepinselt haben
  • du würdest gepinselt haben
  • er/sie/es würde gepinselt haben
  • wir würden gepinselt haben
  • ihr würdet gepinselt haben
  • sie würden gepinselt haben

Imperatief

  • jij penseel
  • jullie penseelt

Imperativ

  • du pins(e)le
  • ihr pinselt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van penselen