Vervoeging van plakken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik plak
  • jij plakt
  • hij/zij/het plakt
  • wij plakken
  • jullie plakken
  • zij plakken

Present

  • I cleave
  • you cleave
  • he/she/it cleaves
  • we cleave
  • you cleave
  • they cleave

Onvoltooid verleden tijd

  • ik plakte
  • jij plakte
  • hij/zij/het plakte
  • wij plakten
  • jullie plakten
  • zij plakten

Simple past

  • I cleft; clove; cleaved
  • you cleft; clove; cleaved
  • he/she/it cleft; clove; cleaved
  • we cleft; clove; cleaved
  • you cleft; clove; cleaved
  • they cleft; clove; cleaved

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geplakt
  • jij hebt geplakt
  • hij/zij/het heeft geplakt
  • wij hebben geplakt
  • jullie hebben geplakt
  • zij hebben geplakt

Present perfect

  • I have cleaved
  • you have cleaved
  • he/she/it has cleaved
  • we have cleaved
  • you have cleaved
  • they have cleaved

Voltooid verleden tijd

  • ik had geplakt
  • jij had geplakt
  • hij/zij/het had geplakt
  • wij hadden geplakt
  • jullie hadden geplakt
  • zij hadden geplakt

Past perfect

  • I had cleaved
  • you had cleaved
  • he/she/it had cleaved
  • we had cleaved
  • you had cleaved
  • they had cleaved

Toekomende tijd I

  • ik zal plakken
  • jij zult plakken
  • hij/zij/het zal plakken
  • wij zullen plakken
  • jullie zullen plakken
  • zij zullen plakken

Future

  • I will cleave
  • you will cleave
  • he/she/it will cleave
  • we will cleave
  • you will cleave
  • they will cleave

Toekomende tijd II

  • ik zal geplakt hebben
  • jij zult geplakt hebben
  • hij/zij/het zal geplakt hebben
  • wij zullen geplakt hebben
  • jullie zullen geplakt hebben
  • zij zullen geplakt hebben

Future perfect

  • I will have cleaved
  • you will have cleaved
  • he/she/it will have cleaved
  • we will have cleaved
  • you will have cleaved
  • they will have cleaved

Conditionalis I

  • ik zou plakken
  • jij zou plakken
  • hij/zij/het zou plakken
  • wij zouden plakken
  • jullie zouden plakken
  • zij zouden plakken

Conditional present

  • I would cleave
  • you would cleave
  • he/she/it would cleave
  • we would cleave
  • you would cleave
  • they would cleave

Conditionalis II

  • ik zou hebben geplakt
  • jij zou hebben geplakt
  • hij/zij/het zou hebben geplakt
  • wij zouden hebben geplakt
  • jullie zouden hebben geplakt
  • zij zouden hebben geplakt

Conditional perfect

  • I would have cleaved
  • you would have cleaved
  • he/she/it would have cleaved
  • we would have cleaved
  • you would have cleaved
  • they would have cleaved

Imperatief

  • jij plak
  • jullie plakt

Imperative

  • you cleave
  • you cleave

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van plakken