Vervoeging van prijken

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het prijkt
  • zij prijken

Präsens Indikativ

  • er/sie/es stolziert
  • sie stolzieren

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het prijkte
  • zij prijkten

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es stolzierte
  • sie stolzierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geprijkt
  • zij hebben geprijkt

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es ist stolziert
  • sie sind stolziert

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geprijkt
  • zij hadden geprijkt

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es war stolziert
  • sie waren stolziert

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal prijken
  • zij zult prijken

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird stolzieren
  • sie werden stolzieren

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geprijkt hebben
  • zij zult geprijkt hebben

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird stolziert sein
  • sie werden stolziert sein

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal prijken
  • zij zullen prijken

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde stolzieren
  • sie würden stolzieren

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben geprijkt
  • zij zullen hebben geprijkt

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde stolziert sein
  • sie würden stolziert sein