Vervoeging van relapse
Onbepaalde wijs (infinitief): to relapse
Engels
Nederlands
Present
- I relapse
- you relapse
- he/she/it relapses
- we relapse
- you relapse
- they relapse
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik geraak
- jij geraakt
- hij/zij/het geraakt
- wij geraken
- jullie geraken
- zij geraken
Simple past
- I relapsed
- you relapsed
- he/she/it relapsed
- we relapsed
- you relapsed
- they relapsed
Onvoltooid verleden tijd
- ik geraakte
- jij geraakte
- hij/zij/het geraakte
- wij geraakten
- jullie geraakten
- zij geraakten
Present perfect
- I have relapsed
- you have relapsed
- he/she/it has relapsed
- we have relapsed
- you have relapsed
- they have relapsed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben gegeraakt
- jij bent gegeraakt
- hij/zij/het is gegeraakt
- wij zijn gegeraakt
- jullie zijn gegeraakt
- zij zijn gegeraakt
Past perfect
- I had relapsed
- you had relapsed
- he/she/it had relapsed
- we had relapsed
- you had relapsed
- they had relapsed
Voltooid verleden tijd
- ik was gegeraakt
- jij was gegeraakt
- hij/zij/het was gegeraakt
- wij waren gegeraakt
- jullie waren gegeraakt
- zij waren gegeraakt
Future
- I will relapse
- you will relapse
- he/she/it will relapse
- we will relapse
- you will relapse
- they will relapse
Toekomende tijd I
- ik zal geraken
- jij zult geraken
- hij/zij/het zal geraken
- wij zullen geraken
- jullie zullen geraken
- zij zullen geraken
Future perfect
- I will have relapsed
- you will have relapsed
- he/she/it will have relapsed
- we will have relapsed
- you will have relapsed
- they will have relapsed
Toekomende tijd II
- ik zal gegeraakt zijn
- jij zult gegeraakt zijn
- hij/zij/het zal gegeraakt zijn
- wij zullen gegeraakt zijn
- jullie zullen gegeraakt zijn
- zij zullen gegeraakt zijn
Conditional present
- I would relapse
- you would relapse
- he/she/it would relapse
- we would relapse
- you would relapse
- they would relapse
Conditionalis I
- ik zou geraken
- jij zou geraken
- hij/zij/het zou geraken
- wij zouden geraken
- jullie zouden geraken
- zij zouden geraken
Conditional perfect
- I would have relapsed
- you would have relapsed
- he/she/it would have relapsed
- we would have relapsed
- you would have relapsed
- they would have relapsed
Conditionalis II
- ik zou zijn gegeraakt
- jij zou zijn gegeraakt
- hij/zij/het zou zijn gegeraakt
- wij zouden zijn gegeraakt
- jullie zouden zijn gegeraakt
- zij zouden zijn gegeraakt
Imperative
- you relapse
- you relapse
Imperatief
- jij geraak
- jullie geraakt