Engels

Nederlands

Present

  • I repair
  • you repair
  • he/she/it repairs
  • we repair
  • you repair
  • they repair

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bloei op
  • jij bloeit op
  • hij/zij/het bloeit op
  • wij bloeien op
  • jullie bloeien op
  • zij bloeien op

Simple past

  • I repaired
  • you repaired
  • he/she/it repaired
  • we repaired
  • you repaired
  • they repaired

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bloeide op
  • jij bloeide op
  • hij/zij/het bloeide op
  • wij bloeiden op
  • jullie bloeiden op
  • zij bloeiden op

Present perfect

  • I have repaired
  • you have repaired
  • he/she/it has repaired
  • we have repaired
  • you have repaired
  • they have repaired

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben opgebloeid
  • jij bent opgebloeid
  • hij/zij/het is opgebloeid
  • wij zijn opgebloeid
  • jullie zijn opgebloeid
  • zij zijn opgebloeid

Past perfect

  • I had repaired
  • you had repaired
  • he/she/it had repaired
  • we had repaired
  • you had repaired
  • they had repaired

Voltooid verleden tijd

  • ik was opgebloeid
  • jij was opgebloeid
  • hij/zij/het was opgebloeid
  • wij waren opgebloeid
  • jullie waren opgebloeid
  • zij waren opgebloeid

Future

  • I will repair
  • you will repair
  • he/she/it will repair
  • we will repair
  • you will repair
  • they will repair

Toekomende tijd I

  • ik zal opbloeien
  • jij zult opbloeien
  • hij/zij/het zal opbloeien
  • wij zullen opbloeien
  • jullie zullen opbloeien
  • zij zullen opbloeien

Future perfect

  • I will have repaired
  • you will have repaired
  • he/she/it will have repaired
  • we will have repaired
  • you will have repaired
  • they will have repaired

Toekomende tijd II

  • ik zal opgebloeid zijn
  • jij zult opgebloeid zijn
  • hij/zij/het zal opgebloeid zijn
  • wij zullen opgebloeid zijn
  • jullie zullen opgebloeid zijn
  • zij zullen opgebloeid zijn

Conditional present

  • I would repair
  • you would repair
  • he/she/it would repair
  • we would repair
  • you would repair
  • they would repair

Conditionalis I

  • ik zou opbloeien
  • jij zou opbloeien
  • hij/zij/het zou opbloeien
  • wij zouden opbloeien
  • jullie zouden opbloeien
  • zij zouden opbloeien

Conditional perfect

  • I would have repaired
  • you would have repaired
  • he/she/it would have repaired
  • we would have repaired
  • you would have repaired
  • they would have repaired

Conditionalis II

  • ik zou zijn opgebloeid
  • jij zou zijn opgebloeid
  • hij/zij/het zou zijn opgebloeid
  • wij zouden zijn opgebloeid
  • jullie zouden zijn opgebloeid
  • zij zouden zijn opgebloeid

Imperative

  • you repair
  • you repair

Imperatief

  • jij bloei op
  • jullie bloeit op

Verwijzingen

Bekijk 13 definitie(s) van repair