Engels

Nederlands

Present

  • I represent
  • you represent
  • he/she/it represents
  • we represent
  • you represent
  • they represent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verzinnebeeld
  • jij verzinnebeeldt
  • hij/zij/het verzinnebeeldt
  • wij verzinnebeelden
  • jullie verzinnebeelden
  • zij verzinnebeelden

Simple past

  • I represented
  • you represented
  • he/she/it represented
  • we represented
  • you represented
  • they represented

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verzinnebeeldde
  • jij verzinnebeeldde
  • hij/zij/het verzinnebeeldde
  • wij verzinnebeeldden
  • jullie verzinnebeeldden
  • zij verzinnebeeldden

Present perfect

  • I have represented
  • you have represented
  • he/she/it has represented
  • we have represented
  • you have represented
  • they have represented

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verzinnebeeld
  • jij hebt verzinnebeeld
  • hij/zij/het heeft verzinnebeeld
  • wij hebben verzinnebeeld
  • jullie hebben verzinnebeeld
  • zij hebben verzinnebeeld

Past perfect

  • I had represented
  • you had represented
  • he/she/it had represented
  • we had represented
  • you had represented
  • they had represented

Voltooid verleden tijd

  • ik had verzinnebeeld
  • jij had verzinnebeeld
  • hij/zij/het had verzinnebeeld
  • wij hadden verzinnebeeld
  • jullie hadden verzinnebeeld
  • zij hadden verzinnebeeld

Future

  • I will represent
  • you will represent
  • he/she/it will represent
  • we will represent
  • you will represent
  • they will represent

Toekomende tijd I

  • ik zal verzinnebeelden
  • jij zult verzinnebeelden
  • hij/zij/het zal verzinnebeelden
  • wij zullen verzinnebeelden
  • jullie zullen verzinnebeelden
  • zij zullen verzinnebeelden

Future perfect

  • I will have represented
  • you will have represented
  • he/she/it will have represented
  • we will have represented
  • you will have represented
  • they will have represented

Toekomende tijd II

  • ik zal verzinnebeeld hebben
  • jij zult verzinnebeeld hebben
  • hij/zij/het zal verzinnebeeld hebben
  • wij zullen verzinnebeeld hebben
  • jullie zullen verzinnebeeld hebben
  • zij zullen verzinnebeeld hebben

Conditional present

  • I would represent
  • you would represent
  • he/she/it would represent
  • we would represent
  • you would represent
  • they would represent

Conditionalis I

  • ik zou verzinnebeelden
  • jij zou verzinnebeelden
  • hij/zij/het zou verzinnebeelden
  • wij zouden verzinnebeelden
  • jullie zouden verzinnebeelden
  • zij zouden verzinnebeelden

Conditional perfect

  • I would have represented
  • you would have represented
  • he/she/it would have represented
  • we would have represented
  • you would have represented
  • they would have represented

Conditionalis II

  • ik zou hebben verzinnebeeld
  • jij zou hebben verzinnebeeld
  • hij/zij/het zou hebben verzinnebeeld
  • wij zouden hebben verzinnebeeld
  • jullie zouden hebben verzinnebeeld
  • zij zouden hebben verzinnebeeld

Imperative

  • you represent
  • you represent

Imperatief

  • jij verzinnebeeld
  • jullie verzinnebeeldt

Verwijzingen

Bekijk 16 definitie(s) van represent