Vervoeging van reproduceren

Onbepaalde wijs (infinitief): reproduceren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik reproduceer
  • jij reproduceert
  • hij/zij/het reproduceert
  • wij reproduceren
  • jullie reproduceren
  • zij reproduceren

Präsens Indikativ

  • ich gebe zurück
  • du gibst zurück
  • er/sie/es gibt zurück
  • wir geben zurück
  • ihr gebt zurück
  • sie geben zurück

Onvoltooid verleden tijd

  • ik reproduceerde
  • jij reproduceerde
  • hij/zij/het reproduceerde
  • wij reproduceerden
  • jullie reproduceerden
  • zij reproduceerden

Präteritum Indikativ

  • ich gab zurück
  • du gabst zurück
  • er/sie/es gab zurück
  • wir gaben zurück
  • ihr gabt zurück
  • sie gaben zurück

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gereproduceerd
  • jij hebt gereproduceerd
  • hij/zij/het heeft gereproduceerd
  • wij hebben gereproduceerd
  • jullie hebben gereproduceerd
  • zij hebben gereproduceerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe zurückgegeben
  • du hast zurückgegeben
  • er/sie/es hat zurückgegeben
  • wir haben zurückgegeben
  • ihr habt zurückgegeben
  • sie haben zurückgegeben

Voltooid verleden tijd

  • ik had gereproduceerd
  • jij had gereproduceerd
  • hij/zij/het had gereproduceerd
  • wij hadden gereproduceerd
  • jullie hadden gereproduceerd
  • zij hadden gereproduceerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte zurückgegeben
  • du hattest zurückgegeben
  • er/sie/es hatte zurückgegeben
  • wir hatten zurückgegeben
  • ihr hattet zurückgegeben
  • sie hatten zurückgegeben

Toekomende tijd I

  • ik zal reproduceren
  • jij zult reproduceren
  • hij/zij/het zal reproduceren
  • wij zullen reproduceren
  • jullie zullen reproduceren
  • zij zullen reproduceren

Futur I Indikativ

  • ich werde zurückgeben
  • du wirst zurückgeben
  • er/sie/es wird zurückgeben
  • wir werden zurückgeben
  • ihr werdet zurückgeben
  • sie werden zurückgeben

Toekomende tijd II

  • ik zal gereproduceerd hebben
  • jij zult gereproduceerd hebben
  • hij/zij/het zal gereproduceerd hebben
  • wij zullen gereproduceerd hebben
  • jullie zullen gereproduceerd hebben
  • zij zullen gereproduceerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde zurückgegeben haben
  • du wirst zurückgegeben haben
  • er/sie/es wird zurückgegeben haben
  • wir werden zurückgegeben haben
  • ihr werdet zurückgegeben haben
  • sie werden zurückgegeben haben

Conditionalis I

  • ik zou reproduceren
  • jij zou reproduceren
  • hij/zij/het zou reproduceren
  • wij zouden reproduceren
  • jullie zouden reproduceren
  • zij zouden reproduceren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde zurückgeben
  • du würdest zurückgeben
  • er/sie/es würde zurückgeben
  • wir würden zurückgeben
  • ihr würdet zurückgeben
  • sie würden zurückgeben

Conditionalis II

  • ik zou hebben gereproduceerd
  • jij zou hebben gereproduceerd
  • hij/zij/het zou hebben gereproduceerd
  • wij zouden hebben gereproduceerd
  • jullie zouden hebben gereproduceerd
  • zij zouden hebben gereproduceerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde zurückgegeben haben
  • du würdest zurückgegeben haben
  • er/sie/es würde zurückgegeben haben
  • wir würden zurückgegeben haben
  • ihr würdet zurückgegeben haben
  • sie würden zurückgegeben haben

Imperatief

  • jij reproduceer
  • jullie reproduceert

Imperativ

  • du gib zurück
  • ihr gebt zurück

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van reproduceren