Engels

Nederlands

Present

  • I resign
  • you resign
  • he/she/it resigns
  • we resign
  • you resign
  • they resign

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geef op
  • jij geeft op
  • hij/zij/het geeft op
  • wij geven op
  • jullie geven op
  • zij geven op

Simple past

  • I resigned
  • you resigned
  • he/she/it resigned
  • we resigned
  • you resigned
  • they resigned

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gaf op
  • jij gaf op
  • hij/zij/het gaf op
  • wij gaven op
  • jullie gaven op
  • zij gaven op

Present perfect

  • I have resigned
  • you have resigned
  • he/she/it has resigned
  • we have resigned
  • you have resigned
  • they have resigned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgegeven
  • jij hebt opgegeven
  • hij/zij/het heeft opgegeven
  • wij hebben opgegeven
  • jullie hebben opgegeven
  • zij hebben opgegeven

Past perfect

  • I had resigned
  • you had resigned
  • he/she/it had resigned
  • we had resigned
  • you had resigned
  • they had resigned

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgegeven
  • jij had opgegeven
  • hij/zij/het had opgegeven
  • wij hadden opgegeven
  • jullie hadden opgegeven
  • zij hadden opgegeven

Future

  • I will resign
  • you will resign
  • he/she/it will resign
  • we will resign
  • you will resign
  • they will resign

Toekomende tijd I

  • ik zal opgeven
  • jij zult opgeven
  • hij/zij/het zal opgeven
  • wij zullen opgeven
  • jullie zullen opgeven
  • zij zullen opgeven

Future perfect

  • I will have resigned
  • you will have resigned
  • he/she/it will have resigned
  • we will have resigned
  • you will have resigned
  • they will have resigned

Toekomende tijd II

  • ik zal opgegeven hebben
  • jij zult opgegeven hebben
  • hij/zij/het zal opgegeven hebben
  • wij zullen opgegeven hebben
  • jullie zullen opgegeven hebben
  • zij zullen opgegeven hebben

Conditional present

  • I would resign
  • you would resign
  • he/she/it would resign
  • we would resign
  • you would resign
  • they would resign

Conditionalis I

  • ik zou opgeven
  • jij zou opgeven
  • hij/zij/het zou opgeven
  • wij zouden opgeven
  • jullie zouden opgeven
  • zij zouden opgeven

Conditional perfect

  • I would have resigned
  • you would have resigned
  • he/she/it would have resigned
  • we would have resigned
  • you would have resigned
  • they would have resigned

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgegeven
  • jij zou hebben opgegeven
  • hij/zij/het zou hebben opgegeven
  • wij zouden hebben opgegeven
  • jullie zouden hebben opgegeven
  • zij zouden hebben opgegeven

Imperative

  • you resign
  • you resign

Imperatief

  • jij geef op
  • jullie geeft op

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van resign