Vervoeging van resoneren

Vertaling: resonar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik resoneer
  • jij resoneert
  • hij/zij/het resoneert
  • wij resoneren
  • jullie resoneren
  • zij resoneren

Indicativo presente

  • yo resueno
  • resuenas
  • él/ella resuena
  • nosotros resonamos
  • vosotros resonáis
  • ellos/ellas resuenan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik resoneerde
  • jij resoneerde
  • hij/zij/het resoneerde
  • wij resoneerden
  • jullie resoneerden
  • zij resoneerden

Indefinido

  • yo resoné
  • resonaste
  • él/ella resonó
  • nosotros resonamos
  • vosotros resonasteis
  • ellos/ellas resonaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geresoneerd
  • jij hebt geresoneerd
  • hij/zij/het heeft geresoneerd
  • wij hebben geresoneerd
  • jullie hebben geresoneerd
  • zij hebben geresoneerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he resonado
  • has resonado
  • él/ella ha resonado
  • nosotros hemos resonado
  • vosotros habéis resonado
  • ellos/ellas han resonado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geresoneerd
  • jij had geresoneerd
  • hij/zij/het had geresoneerd
  • wij hadden geresoneerd
  • jullie hadden geresoneerd
  • zij hadden geresoneerd

Pluscuamperfecto

  • yo había resonado
  • habías resonado
  • él/ella había resonado
  • nosotros habíamos resonado
  • vosotros habíais resonado
  • ellos/ellas habían resonado

Toekomende tijd I

  • ik zal resoneren
  • jij zult resoneren
  • hij/zij/het zal resoneren
  • wij zullen resoneren
  • jullie zullen resoneren
  • zij zullen resoneren

Futuro I

  • yo resonaré
  • resonarás
  • él/ella resonará
  • nosotros resonaremos
  • vosotros resonaréis
  • ellos/ellas resonarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geresoneerd hebben
  • jij zult geresoneerd hebben
  • hij/zij/het zal geresoneerd hebben
  • wij zullen geresoneerd hebben
  • jullie zullen geresoneerd hebben
  • zij zullen geresoneerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré resonado
  • habrás resonado
  • él/ella habrá resonado
  • nosotros habremos resonado
  • vosotros habréis resonado
  • ellos/ellas habrán resonado

Conditionalis I

  • ik zou resoneren
  • jij zou resoneren
  • hij/zij/het zou resoneren
  • wij zouden resoneren
  • jullie zouden resoneren
  • zij zouden resoneren

Condicional

  • yo resonaría
  • resonarías
  • él/ella resonaría
  • nosotros resonaríamos
  • vosotros resonaríais
  • ellos/ellas resonarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geresoneerd
  • jij zou hebben geresoneerd
  • hij/zij/het zou hebben geresoneerd
  • wij zouden hebben geresoneerd
  • jullie zouden hebben geresoneerd
  • zij zouden hebben geresoneerd

Condicional perfecto

  • yo habría resonado
  • habrías resonado
  • él/ella habría resonado
  • nosotros habríamos resonado
  • vosotros habríais resonado
  • ellos/ellas habrían resonado

Imperatief

  • jij resoneer
  • jullie resoneert

Imperativo presente

  • resuena
  • vosotros resonad