Engels
Nederlands
Present
- I return
- you return
- he/she/it returns
- we return
- you return
- they return
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kom weerom
- jij komt weerom
- hij/zij/het komt weerom
- wij komen weerom
- jullie komen weerom
- zij komen weerom
Simple past
- I returned
- you returned
- he/she/it returned
- we returned
- you returned
- they returned
Onvoltooid verleden tijd
- ik kwam weerom
- jij kwam weerom
- hij/zij/het kwam weerom
- wij kwamen weerom
- jullie kwamen weerom
- zij kwamen weerom
Present perfect
- I have returned
- you have returned
- he/she/it has returned
- we have returned
- you have returned
- they have returned
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben weeromgekomen
- jij bent weeromgekomen
- hij/zij/het is weeromgekomen
- wij zijn weeromgekomen
- jullie zijn weeromgekomen
- zij zijn weeromgekomen
Past perfect
- I had returned
- you had returned
- he/she/it had returned
- we had returned
- you had returned
- they had returned
Voltooid verleden tijd
- ik was weeromgekomen
- jij was weeromgekomen
- hij/zij/het was weeromgekomen
- wij waren weeromgekomen
- jullie waren weeromgekomen
- zij waren weeromgekomen
Future
- I will return
- you will return
- he/she/it will return
- we will return
- you will return
- they will return
Toekomende tijd I
- ik zal weeromkomen
- jij zult weeromkomen
- hij/zij/het zal weeromkomen
- wij zullen weeromkomen
- jullie zullen weeromkomen
- zij zullen weeromkomen
Future perfect
- I will have returned
- you will have returned
- he/she/it will have returned
- we will have returned
- you will have returned
- they will have returned
Toekomende tijd II
- ik zal weeromgekomen zijn
- jij zult weeromgekomen zijn
- hij/zij/het zal weeromgekomen zijn
- wij zullen weeromgekomen zijn
- jullie zullen weeromgekomen zijn
- zij zullen weeromgekomen zijn
Conditional present
- I would return
- you would return
- he/she/it would return
- we would return
- you would return
- they would return
Conditionalis I
- ik zou weeromkomen
- jij zou weeromkomen
- hij/zij/het zou weeromkomen
- wij zouden weeromkomen
- jullie zouden weeromkomen
- zij zouden weeromkomen
Conditional perfect
- I would have returned
- you would have returned
- he/she/it would have returned
- we would have returned
- you would have returned
- they would have returned
Conditionalis II
- ik zou zijn weeromgekomen
- jij zou zijn weeromgekomen
- hij/zij/het zou zijn weeromgekomen
- wij zouden zijn weeromgekomen
- jullie zouden zijn weeromgekomen
- zij zouden zijn weeromgekomen
Imperative
- you return
- you return
Imperatief
- jij kom weerom
- jullie komt weerom