Vervoeging van rondmaken

Vertaling: arrotondare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak rond
  • jij maakt rond
  • hij/zij/het maakt rond
  • wij maken rond
  • jullie maken rond
  • zij maken rond

Presente

  • io arrotondo
  • tu arrotondi
  • lui/lei/Lei arrotonda
  • noi arrotondiamo
  • voi/Voi arrotondate
  • loro/Loro arrotondano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte rond
  • jij maakte rond
  • hij/zij/het maakte rond
  • wij maakten rond
  • jullie maakten rond
  • zij maakten rond

Imperfetto

  • io arrotondavo
  • tu arrotondavi
  • lui/lei/Lei arrotondava
  • noi arrotondavamo
  • voi/Voi arrotondavate
  • loro/Loro arrotondavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb rondgemaakt
  • jij hebt rondgemaakt
  • hij/zij/het heeft rondgemaakt
  • wij hebben rondgemaakt
  • jullie hebben rondgemaakt
  • zij hebben rondgemaakt

Passato prossimo

  • io ho arrotondato
  • tu hai arrotondato
  • lui/lei/Lei ha arrotondato
  • noi abbiamo arrotondato
  • voi/Voi avete arrotondato
  • loro/Loro hanno arrotondato

Voltooid verleden tijd

  • ik had rondgemaakt
  • jij had rondgemaakt
  • hij/zij/het had rondgemaakt
  • wij hadden rondgemaakt
  • jullie hadden rondgemaakt
  • zij hadden rondgemaakt

Trapassato prossimo

  • io avevo arrotondato
  • tu avevi arrotondato
  • lui/lei/Lei aveva arrotondato
  • noi avevamo arrotondato
  • voi/Voi avevate arrotondato
  • loro/Loro avevano arrotondato

Toekomende tijd I

  • ik zal rondmaken
  • jij zult rondmaken
  • hij/zij/het zal rondmaken
  • wij zullen rondmaken
  • jullie zullen rondmaken
  • zij zullen rondmaken

Futuro semplice

  • io arrotonderò
  • tu arrotonderai
  • lui/lei/Lei arrotonderà
  • noi arrotonderemo
  • voi/Voi arrotonderete
  • loro/Loro arrotonderanno

Toekomende tijd II

  • ik zal rondgemaakt hebben
  • jij zult rondgemaakt hebben
  • hij/zij/het zal rondgemaakt hebben
  • wij zullen rondgemaakt hebben
  • jullie zullen rondgemaakt hebben
  • zij zullen rondgemaakt hebben

Futuro anteriore

  • io avrò arrotondato
  • tu avrai arrotondato
  • lui/lei/Lei avrà arrotondato
  • noi avremo arrotondato
  • voi/Voi avrete arrotondato
  • loro/Loro avranno arrotondato

Conditionalis I

  • ik zou rondmaken
  • jij zou rondmaken
  • hij/zij/het zou rondmaken
  • wij zouden rondmaken
  • jullie zouden rondmaken
  • zij zouden rondmaken

Condizionale presente

  • io arrotonderei
  • tu arrotonderesti
  • lui/lei/Lei arrotonderebbe
  • noi arrotonderemmo
  • voi/Voi arrotondereste
  • loro/Loro arrotonderebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben rondgemaakt
  • jij zou hebben rondgemaakt
  • hij/zij/het zou hebben rondgemaakt
  • wij zouden hebben rondgemaakt
  • jullie zouden hebben rondgemaakt
  • zij zouden hebben rondgemaakt

Condizionale passato

  • io avrei arrotondato
  • tu avresti arrotondato
  • lui/lei/Lei avrebbe arrotondato
  • noi avremmo arrotondato
  • voi/Voi avreste arrotondato
  • loro/Loro avrebbero arrotondato

Imperatief

  • jij maak rond
  • jullie maakt rond

Imperativo

  • tu arrotonda
  • voi/Voi arrotondate