Vervoeging van root

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it roots
  • they root

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het wortelt
  • zij wortelen

Simple past

  • he/she/it rooted
  • they rooted

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het wortelde
  • zij wortelden

Present perfect

  • he/she/it has rooted
  • they have rooted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is geworteld
  • zij zijn geworteld

Past perfect

  • he/she/it had rooted
  • they had rooted

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was geworteld
  • zij waren geworteld

Future

  • he/she/it will root
  • they will root

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal wortelen
  • zij zult wortelen

Future perfect

  • he/she/it will have rooted
  • they will have rooted

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geworteld zijn
  • zij zult geworteld zijn

Conditional present

  • he/she/it would root
  • they would root

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal wortelen
  • zij zullen wortelen

Conditional perfect

  • he/she/it would have rooted
  • they would have rooted

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn geworteld
  • zij zullen zijn geworteld

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van root