Vervoeging van scanderen

Vertaling: escandir

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik scandeer
  • jij scandeert
  • hij/zij/het scandeert
  • wij scanderen
  • jullie scanderen
  • zij scanderen

Indicativo presente

  • yo escando
  • escandes
  • él/ella escande
  • nosotros escandimos
  • vosotros escandís
  • ellos/ellas escanden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik scandeerde
  • jij scandeerde
  • hij/zij/het scandeerde
  • wij scandeerden
  • jullie scandeerden
  • zij scandeerden

Indefinido

  • yo escandí
  • escandiste
  • él/ella escandió
  • nosotros escandimos
  • vosotros escandisteis
  • ellos/ellas escandieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gescandeerd
  • jij hebt gescandeerd
  • hij/zij/het heeft gescandeerd
  • wij hebben gescandeerd
  • jullie hebben gescandeerd
  • zij hebben gescandeerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he escandido
  • has escandido
  • él/ella ha escandido
  • nosotros hemos escandido
  • vosotros habéis escandido
  • ellos/ellas han escandido

Voltooid verleden tijd

  • ik had gescandeerd
  • jij had gescandeerd
  • hij/zij/het had gescandeerd
  • wij hadden gescandeerd
  • jullie hadden gescandeerd
  • zij hadden gescandeerd

Pluscuamperfecto

  • yo había escandido
  • habías escandido
  • él/ella había escandido
  • nosotros habíamos escandido
  • vosotros habíais escandido
  • ellos/ellas habían escandido

Toekomende tijd I

  • ik zal scanderen
  • jij zult scanderen
  • hij/zij/het zal scanderen
  • wij zullen scanderen
  • jullie zullen scanderen
  • zij zullen scanderen

Futuro I

  • yo escandiré
  • escandirás
  • él/ella escandirá
  • nosotros escandiremos
  • vosotros escandiréis
  • ellos/ellas escandirán

Toekomende tijd II

  • ik zal gescandeerd hebben
  • jij zult gescandeerd hebben
  • hij/zij/het zal gescandeerd hebben
  • wij zullen gescandeerd hebben
  • jullie zullen gescandeerd hebben
  • zij zullen gescandeerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré escandido
  • habrás escandido
  • él/ella habrá escandido
  • nosotros habremos escandido
  • vosotros habréis escandido
  • ellos/ellas habrán escandido

Conditionalis I

  • ik zou scanderen
  • jij zou scanderen
  • hij/zij/het zou scanderen
  • wij zouden scanderen
  • jullie zouden scanderen
  • zij zouden scanderen

Condicional

  • yo escandiría
  • escandirías
  • él/ella escandiría
  • nosotros escandiríamos
  • vosotros escandiríais
  • ellos/ellas escandirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gescandeerd
  • jij zou hebben gescandeerd
  • hij/zij/het zou hebben gescandeerd
  • wij zouden hebben gescandeerd
  • jullie zouden hebben gescandeerd
  • zij zouden hebben gescandeerd

Condicional perfecto

  • yo habría escandido
  • habrías escandido
  • él/ella habría escandido
  • nosotros habríamos escandido
  • vosotros habríais escandido
  • ellos/ellas habrían escandido

Imperatief

  • jij scandeer
  • jullie scandeert

Imperativo presente

  • escande
  • vosotros escandid