Vervoeging van scharrelen

Onbepaalde wijs (infinitief): scharrelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik scharrel
  • jij scharrelt
  • hij/zij/het scharrelt
  • wij scharrelen
  • jullie scharrelen
  • zij scharrelen

Indicativo presente

  • yo cortejo
  • cortejas
  • él/ella corteja
  • nosotros cortejamos
  • vosotros cortejáis
  • ellos/ellas cortejan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik scharrelde
  • jij scharrelde
  • hij/zij/het scharrelde
  • wij scharrelden
  • jullie scharrelden
  • zij scharrelden

Indefinido

  • yo cortejé
  • cortejaste
  • él/ella cortejó
  • nosotros cortejamos
  • vosotros cortejasteis
  • ellos/ellas cortejaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gescharreld
  • jij hebt gescharreld
  • hij/zij/het heeft gescharreld
  • wij hebben gescharreld
  • jullie hebben gescharreld
  • zij hebben gescharreld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he cortejado
  • has cortejado
  • él/ella ha cortejado
  • nosotros hemos cortejado
  • vosotros habéis cortejado
  • ellos/ellas han cortejado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gescharreld
  • jij had gescharreld
  • hij/zij/het had gescharreld
  • wij hadden gescharreld
  • jullie hadden gescharreld
  • zij hadden gescharreld

Pluscuamperfecto

  • yo había cortejado
  • habías cortejado
  • él/ella había cortejado
  • nosotros habíamos cortejado
  • vosotros habíais cortejado
  • ellos/ellas habían cortejado

Toekomende tijd I

  • ik zal scharrelen
  • jij zult scharrelen
  • hij/zij/het zal scharrelen
  • wij zullen scharrelen
  • jullie zullen scharrelen
  • zij zullen scharrelen

Futuro I

  • yo cortejaré
  • cortejarás
  • él/ella cortejará
  • nosotros cortejaremos
  • vosotros cortejaréis
  • ellos/ellas cortejarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gescharreld hebben
  • jij zult gescharreld hebben
  • hij/zij/het zal gescharreld hebben
  • wij zullen gescharreld hebben
  • jullie zullen gescharreld hebben
  • zij zullen gescharreld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré cortejado
  • habrás cortejado
  • él/ella habrá cortejado
  • nosotros habremos cortejado
  • vosotros habréis cortejado
  • ellos/ellas habrán cortejado

Conditionalis I

  • ik zou scharrelen
  • jij zou scharrelen
  • hij/zij/het zou scharrelen
  • wij zouden scharrelen
  • jullie zouden scharrelen
  • zij zouden scharrelen

Condicional

  • yo cortejaría
  • cortejarías
  • él/ella cortejaría
  • nosotros cortejaríamos
  • vosotros cortejaríais
  • ellos/ellas cortejarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gescharreld
  • jij zou hebben gescharreld
  • hij/zij/het zou hebben gescharreld
  • wij zouden hebben gescharreld
  • jullie zouden hebben gescharreld
  • zij zouden hebben gescharreld

Condicional perfecto

  • yo habría cortejado
  • habrías cortejado
  • él/ella habría cortejado
  • nosotros habríamos cortejado
  • vosotros habríais cortejado
  • ellos/ellas habrían cortejado

Imperatief

  • jij scharrel
  • jullie scharrelt

Imperativo presente

  • corteja
  • vosotros cortejad

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van scharrelen