Vervoeging van schatten

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schat
  • jij schat
  • hij/zij/het schat
  • wij schatten
  • jullie schatten
  • zij schatten

Présent

  • je évalue
  • tu évalues
  • il/elle évalue
  • nous évaluons
  • vous évaluez
  • ils/elles évaluent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schatte
  • jij schatte
  • hij/zij/het schatte
  • wij schatten
  • jullie schatten
  • zij schatten

Indicatif imparfait

  • je évaluais
  • tu évaluais
  • il/elle évaluait
  • nous évaluions
  • vous évaluiez
  • ils/elles évaluaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschat
  • jij hebt geschat
  • hij/zij/het heeft geschat
  • wij hebben geschat
  • jullie hebben geschat
  • zij hebben geschat

Indicatif passé composé

  • j'ai évalué
  • tu as évalué
  • il/elle a évalué
  • nous avons évalué
  • vous avez évalué
  • ils/elles ont évalué

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschat
  • jij had geschat
  • hij/zij/het had geschat
  • wij hadden geschat
  • jullie hadden geschat
  • zij hadden geschat

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais évalué
  • tu avais évalué
  • il/elle avait évalué
  • nous avions évalué
  • vous aviez évalué
  • ils/elles avaient évalué

Toekomende tijd I

  • ik zal schatten
  • jij zult schatten
  • hij/zij/het zal schatten
  • wij zullen schatten
  • jullie zullen schatten
  • zij zullen schatten

Indicatif futur

  • je évaluerai
  • tu évalueras
  • il/elle évaluera
  • nous évaluerons
  • vous évaluerez
  • ils/elles évalueront

Toekomende tijd II

  • ik zal geschat hebben
  • jij zult geschat hebben
  • hij/zij/het zal geschat hebben
  • wij zullen geschat hebben
  • jullie zullen geschat hebben
  • zij zullen geschat hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai évalué
  • tu auras évalué
  • il/elle aura évalué
  • nous aurons évalué
  • vous aurez évalué
  • ils/elles auront évalué

Conditionalis I

  • ik zou schatten
  • jij zou schatten
  • hij/zij/het zou schatten
  • wij zouden schatten
  • jullie zouden schatten
  • zij zouden schatten

Conditionnel présent

  • je évaluerais
  • tu évaluerais
  • il/elle évaluerait
  • nous évaluerions
  • vous évalueriez
  • ils/elles évalueraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschat
  • jij zou hebben geschat
  • hij/zij/het zou hebben geschat
  • wij zouden hebben geschat
  • jullie zouden hebben geschat
  • zij zouden hebben geschat

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais évalué
  • tu aurais évalué
  • il/elle aurait évalué
  • nous aurions évalué
  • vous auriez évalué
  • ils/elles auraient évalué

Imperatief

  • jij schat
  • jullie schat

Impératif

  • tu évalue
  • vous évaluez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van schatten