Vervoeging van schenken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schenk
  • jij schenkt
  • hij/zij/het schenkt
  • wij schenken
  • jullie schenken
  • zij schenken

Present

  • I grant
  • you grant
  • he/she/it grants
  • we grant
  • you grant
  • they grant

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schonk
  • jij schonk
  • hij/zij/het schonk
  • wij schonken
  • jullie schonken
  • zij schonken

Simple past

  • I granted
  • you granted
  • he/she/it granted
  • we granted
  • you granted
  • they granted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschonken
  • jij hebt geschonken
  • hij/zij/het heeft geschonken
  • wij hebben geschonken
  • jullie hebben geschonken
  • zij hebben geschonken

Present perfect

  • I have granted
  • you have granted
  • he/she/it has granted
  • we have granted
  • you have granted
  • they have granted

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschonken
  • jij had geschonken
  • hij/zij/het had geschonken
  • wij hadden geschonken
  • jullie hadden geschonken
  • zij hadden geschonken

Past perfect

  • I had granted
  • you had granted
  • he/she/it had granted
  • we had granted
  • you had granted
  • they had granted

Toekomende tijd I

  • ik zal schenken
  • jij zult schenken
  • hij/zij/het zal schenken
  • wij zullen schenken
  • jullie zullen schenken
  • zij zullen schenken

Future

  • I will grant
  • you will grant
  • he/she/it will grant
  • we will grant
  • you will grant
  • they will grant

Toekomende tijd II

  • ik zal geschonken hebben
  • jij zult geschonken hebben
  • hij/zij/het zal geschonken hebben
  • wij zullen geschonken hebben
  • jullie zullen geschonken hebben
  • zij zullen geschonken hebben

Future perfect

  • I will have granted
  • you will have granted
  • he/she/it will have granted
  • we will have granted
  • you will have granted
  • they will have granted

Conditionalis I

  • ik zou schenken
  • jij zou schenken
  • hij/zij/het zou schenken
  • wij zouden schenken
  • jullie zouden schenken
  • zij zouden schenken

Conditional present

  • I would grant
  • you would grant
  • he/she/it would grant
  • we would grant
  • you would grant
  • they would grant

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschonken
  • jij zou hebben geschonken
  • hij/zij/het zou hebben geschonken
  • wij zouden hebben geschonken
  • jullie zouden hebben geschonken
  • zij zouden hebben geschonken

Conditional perfect

  • I would have granted
  • you would have granted
  • he/she/it would have granted
  • we would have granted
  • you would have granted
  • they would have granted

Imperatief

  • jij schenk
  • jullie schenkt

Imperative

  • you grant
  • you grant

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van schenken