Engels

Nederlands

Present

  • I scrap
  • you scrap
  • he/she/it scraps
  • we scrap
  • you scrap
  • they scrap

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak uit
  • jij maakt uit
  • hij/zij/het maakt uit
  • wij maken uit
  • jullie maken uit
  • zij maken uit

Simple past

  • I scrapped
  • you scrapped
  • he/she/it scrapped
  • we scrapped
  • you scrapped
  • they scrapped

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte uit
  • jij maakte uit
  • hij/zij/het maakte uit
  • wij maakten uit
  • jullie maakten uit
  • zij maakten uit

Present perfect

  • I have scrapped
  • you have scrapped
  • he/she/it has scrapped
  • we have scrapped
  • you have scrapped
  • they have scrapped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgemaakt
  • jij hebt uitgemaakt
  • hij/zij/het heeft uitgemaakt
  • wij hebben uitgemaakt
  • jullie hebben uitgemaakt
  • zij hebben uitgemaakt

Past perfect

  • I had scrapped
  • you had scrapped
  • he/she/it had scrapped
  • we had scrapped
  • you had scrapped
  • they had scrapped

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgemaakt
  • jij had uitgemaakt
  • hij/zij/het had uitgemaakt
  • wij hadden uitgemaakt
  • jullie hadden uitgemaakt
  • zij hadden uitgemaakt

Future

  • I will scrap
  • you will scrap
  • he/she/it will scrap
  • we will scrap
  • you will scrap
  • they will scrap

Toekomende tijd I

  • ik zal uitmaken
  • jij zult uitmaken
  • hij/zij/het zal uitmaken
  • wij zullen uitmaken
  • jullie zullen uitmaken
  • zij zullen uitmaken

Future perfect

  • I will have scrapped
  • you will have scrapped
  • he/she/it will have scrapped
  • we will have scrapped
  • you will have scrapped
  • they will have scrapped

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgemaakt hebben
  • jij zult uitgemaakt hebben
  • hij/zij/het zal uitgemaakt hebben
  • wij zullen uitgemaakt hebben
  • jullie zullen uitgemaakt hebben
  • zij zullen uitgemaakt hebben

Conditional present

  • I would scrap
  • you would scrap
  • he/she/it would scrap
  • we would scrap
  • you would scrap
  • they would scrap

Conditionalis I

  • ik zou uitmaken
  • jij zou uitmaken
  • hij/zij/het zou uitmaken
  • wij zouden uitmaken
  • jullie zouden uitmaken
  • zij zouden uitmaken

Conditional perfect

  • I would have scrapped
  • you would have scrapped
  • he/she/it would have scrapped
  • we would have scrapped
  • you would have scrapped
  • they would have scrapped

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgemaakt
  • jij zou hebben uitgemaakt
  • hij/zij/het zou hebben uitgemaakt
  • wij zouden hebben uitgemaakt
  • jullie zouden hebben uitgemaakt
  • zij zouden hebben uitgemaakt

Imperative

  • you scrap
  • you scrap

Imperatief

  • jij maak uit
  • jullie maakt uit

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van scrap