Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it shoots
  • they shoot

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het ontkiemt
  • zij ontkiemen

Simple past

  • he/she/it shot
  • they shot

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het ontkiemde
  • zij ontkiemden

Present perfect

  • he/she/it has shot
  • they have shot

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is ontkiemd
  • zij zijn ontkiemd

Past perfect

  • he/she/it had shot
  • they had shot

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was ontkiemd
  • zij waren ontkiemd

Future

  • he/she/it will shoot
  • they will shoot

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal ontkiemen
  • zij zult ontkiemen

Future perfect

  • he/she/it will have shot
  • they will have shot

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal ontkiemd zijn
  • zij zult ontkiemd zijn

Conditional present

  • he/she/it would shoot
  • they would shoot

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal ontkiemen
  • zij zullen ontkiemen

Conditional perfect

  • he/she/it would have shot
  • they would have shot

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn ontkiemd
  • zij zullen zijn ontkiemd

Verwijzingen

Bekijk 28 definitie(s) van shoot