Vervoeging van smeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik smeer
  • jij smeert
  • hij/zij/het smeert
  • wij smeren
  • jullie smeren
  • zij smeren

Present

  • I butter
  • you butter
  • he/she/it butters
  • we butter
  • you butter
  • they butter

Onvoltooid verleden tijd

  • ik smeerde
  • jij smeerde
  • hij/zij/het smeerde
  • wij smeerden
  • jullie smeerden
  • zij smeerden

Simple past

  • I buttered
  • you buttered
  • he/she/it buttered
  • we buttered
  • you buttered
  • they buttered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesmeerd
  • jij hebt gesmeerd
  • hij/zij/het heeft gesmeerd
  • wij hebben gesmeerd
  • jullie hebben gesmeerd
  • zij hebben gesmeerd

Present perfect

  • I have buttered
  • you have buttered
  • he/she/it has buttered
  • we have buttered
  • you have buttered
  • they have buttered

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesmeerd
  • jij had gesmeerd
  • hij/zij/het had gesmeerd
  • wij hadden gesmeerd
  • jullie hadden gesmeerd
  • zij hadden gesmeerd

Past perfect

  • I had buttered
  • you had buttered
  • he/she/it had buttered
  • we had buttered
  • you had buttered
  • they had buttered

Toekomende tijd I

  • ik zal smeren
  • jij zult smeren
  • hij/zij/het zal smeren
  • wij zullen smeren
  • jullie zullen smeren
  • zij zullen smeren

Future

  • I will butter
  • you will butter
  • he/she/it will butter
  • we will butter
  • you will butter
  • they will butter

Toekomende tijd II

  • ik zal gesmeerd hebben
  • jij zult gesmeerd hebben
  • hij/zij/het zal gesmeerd hebben
  • wij zullen gesmeerd hebben
  • jullie zullen gesmeerd hebben
  • zij zullen gesmeerd hebben

Future perfect

  • I will have buttered
  • you will have buttered
  • he/she/it will have buttered
  • we will have buttered
  • you will have buttered
  • they will have buttered

Conditionalis I

  • ik zou smeren
  • jij zou smeren
  • hij/zij/het zou smeren
  • wij zouden smeren
  • jullie zouden smeren
  • zij zouden smeren

Conditional present

  • I would butter
  • you would butter
  • he/she/it would butter
  • we would butter
  • you would butter
  • they would butter

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesmeerd
  • jij zou hebben gesmeerd
  • hij/zij/het zou hebben gesmeerd
  • wij zouden hebben gesmeerd
  • jullie zouden hebben gesmeerd
  • zij zouden hebben gesmeerd

Conditional perfect

  • I would have buttered
  • you would have buttered
  • he/she/it would have buttered
  • we would have buttered
  • you would have buttered
  • they would have buttered

Imperatief

  • jij smeer
  • jullie smeert

Imperative

  • you butter
  • you butter

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van smeren