Vervoeging van soar

Engels

Nederlands

Present

  • I soar
  • you soar
  • he/she/it soars
  • we soar
  • you soar
  • they soar

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stijg op
  • jij stijgt op
  • hij/zij/het stijgt op
  • wij stijgen op
  • jullie stijgen op
  • zij stijgen op

Simple past

  • I soared
  • you soared
  • he/she/it soared
  • we soared
  • you soared
  • they soared

Onvoltooid verleden tijd

  • ik steeg op
  • jij steeg op
  • hij/zij/het steeg op
  • wij stegen op
  • jullie stegen op
  • zij stegen op

Present perfect

  • I have soared
  • you have soared
  • he/she/it has soared
  • we have soared
  • you have soared
  • they have soared

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben opgestegen
  • jij bent opgestegen
  • hij/zij/het is opgestegen
  • wij zijn opgestegen
  • jullie zijn opgestegen
  • zij zijn opgestegen

Past perfect

  • I had soared
  • you had soared
  • he/she/it had soared
  • we had soared
  • you had soared
  • they had soared

Voltooid verleden tijd

  • ik was opgestegen
  • jij was opgestegen
  • hij/zij/het was opgestegen
  • wij waren opgestegen
  • jullie waren opgestegen
  • zij waren opgestegen

Future

  • I will soar
  • you will soar
  • he/she/it will soar
  • we will soar
  • you will soar
  • they will soar

Toekomende tijd I

  • ik zal opstijgen
  • jij zult opstijgen
  • hij/zij/het zal opstijgen
  • wij zullen opstijgen
  • jullie zullen opstijgen
  • zij zullen opstijgen

Future perfect

  • I will have soared
  • you will have soared
  • he/she/it will have soared
  • we will have soared
  • you will have soared
  • they will have soared

Toekomende tijd II

  • ik zal opgestegen zijn
  • jij zult opgestegen zijn
  • hij/zij/het zal opgestegen zijn
  • wij zullen opgestegen zijn
  • jullie zullen opgestegen zijn
  • zij zullen opgestegen zijn

Conditional present

  • I would soar
  • you would soar
  • he/she/it would soar
  • we would soar
  • you would soar
  • they would soar

Conditionalis I

  • ik zou opstijgen
  • jij zou opstijgen
  • hij/zij/het zou opstijgen
  • wij zouden opstijgen
  • jullie zouden opstijgen
  • zij zouden opstijgen

Conditional perfect

  • I would have soared
  • you would have soared
  • he/she/it would have soared
  • we would have soared
  • you would have soared
  • they would have soared

Conditionalis II

  • ik zou zijn opgestegen
  • jij zou zijn opgestegen
  • hij/zij/het zou zijn opgestegen
  • wij zouden zijn opgestegen
  • jullie zouden zijn opgestegen
  • zij zouden zijn opgestegen

Imperative

  • you soar
  • you soar

Imperatief

  • jij stijg op
  • jullie stijgt op

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van soar