Vervoeging van staan

Vertaling: vestir

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sta
  • jij staat
  • hij/zij/het staat
  • wij staan
  • jullie staan
  • zij staan

Indicativo presente

  • yo visto
  • vistes
  • él/ella viste
  • nosotros vestimos
  • vosotros vestís
  • ellos/ellas visten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stond
  • jij stond
  • hij/zij/het stond
  • wij stonden
  • jullie stonden
  • zij stonden

Indefinido

  • yo vestí
  • vestiste
  • él/ella vistió
  • nosotros vestimos
  • vosotros vestisteis
  • ellos/ellas vistieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestaan
  • jij hebt gestaan
  • hij/zij/het heeft gestaan
  • wij hebben gestaan
  • jullie hebben gestaan
  • zij hebben gestaan

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he vestido
  • has vestido
  • él/ella ha vestido
  • nosotros hemos vestido
  • vosotros habéis vestido
  • ellos/ellas han vestido

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestaan
  • jij had gestaan
  • hij/zij/het had gestaan
  • wij hadden gestaan
  • jullie hadden gestaan
  • zij hadden gestaan

Pluscuamperfecto

  • yo había vestido
  • habías vestido
  • él/ella había vestido
  • nosotros habíamos vestido
  • vosotros habíais vestido
  • ellos/ellas habían vestido

Toekomende tijd I

  • ik zal staan
  • jij zult staan
  • hij/zij/het zal staan
  • wij zullen staan
  • jullie zullen staan
  • zij zullen staan

Futuro I

  • yo vestiré
  • vestirás
  • él/ella vestirá
  • nosotros vestiremos
  • vosotros vestiréis
  • ellos/ellas vestirán

Toekomende tijd II

  • ik zal gestaan hebben
  • jij zult gestaan hebben
  • hij/zij/het zal gestaan hebben
  • wij zullen gestaan hebben
  • jullie zullen gestaan hebben
  • zij zullen gestaan hebben

Futuro perfecto

  • yo habré vestido
  • habrás vestido
  • él/ella habrá vestido
  • nosotros habremos vestido
  • vosotros habréis vestido
  • ellos/ellas habrán vestido

Conditionalis I

  • ik zou staan
  • jij zou staan
  • hij/zij/het zou staan
  • wij zouden staan
  • jullie zouden staan
  • zij zouden staan

Condicional

  • yo vestiría
  • vestirías
  • él/ella vestiría
  • nosotros vestiríamos
  • vosotros vestiríais
  • ellos/ellas vestirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestaan
  • jij zou hebben gestaan
  • hij/zij/het zou hebben gestaan
  • wij zouden hebben gestaan
  • jullie zouden hebben gestaan
  • zij zouden hebben gestaan

Condicional perfecto

  • yo habría vestido
  • habrías vestido
  • él/ella habría vestido
  • nosotros habríamos vestido
  • vosotros habríais vestido
  • ellos/ellas habrían vestido

Imperatief

  • jij sta
  • jullie staat

Imperativo presente

  • viste
  • vosotros vestid

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van staan