Vervoeging van standhouden

Onbepaalde wijs (infinitief): standhouden

Vertaling: durare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik houd stand
  • jij houdt stand
  • hij/zij/het houdt stand
  • wij houden stand
  • jullie houden stand
  • zij houden stand

Presente

  • io duro
  • tu duri
  • lui/lei/Lei dura
  • noi duriamo
  • voi/Voi durate
  • loro/Loro durano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hield stand
  • jij hield stand
  • hij/zij/het hield stand
  • wij hielden stand
  • jullie hielden stand
  • zij hielden stand

Imperfetto

  • io duravo
  • tu duravi
  • lui/lei/Lei durava
  • noi duravamo
  • voi/Voi duravate
  • loro/Loro duravano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb standgehouden
  • jij hebt standgehouden
  • hij/zij/het heeft standgehouden
  • wij hebben standgehouden
  • jullie hebben standgehouden
  • zij hebben standgehouden

Passato prossimo

  • io ho durato
  • tu hai durato
  • lui/lei/Lei ha durato
  • noi abbiamo durato
  • voi/Voi avete durato
  • loro/Loro hanno durato

Voltooid verleden tijd

  • ik had standgehouden
  • jij had standgehouden
  • hij/zij/het had standgehouden
  • wij hadden standgehouden
  • jullie hadden standgehouden
  • zij hadden standgehouden

Trapassato prossimo

  • io avevo durato
  • tu avevi durato
  • lui/lei/Lei aveva durato
  • noi avevamo durato
  • voi/Voi avevate durato
  • loro/Loro avevano durato

Toekomende tijd I

  • ik zal standhouden
  • jij zult standhouden
  • hij/zij/het zal standhouden
  • wij zullen standhouden
  • jullie zullen standhouden
  • zij zullen standhouden

Futuro semplice

  • io durerò
  • tu durerai
  • lui/lei/Lei durerà
  • noi dureremo
  • voi/Voi durerete
  • loro/Loro dureranno

Toekomende tijd II

  • ik zal standgehouden hebben
  • jij zult standgehouden hebben
  • hij/zij/het zal standgehouden hebben
  • wij zullen standgehouden hebben
  • jullie zullen standgehouden hebben
  • zij zullen standgehouden hebben

Futuro anteriore

  • io avrò durato
  • tu avrai durato
  • lui/lei/Lei avrà durato
  • noi avremo durato
  • voi/Voi avrete durato
  • loro/Loro avranno durato

Conditionalis I

  • ik zou standhouden
  • jij zou standhouden
  • hij/zij/het zou standhouden
  • wij zouden standhouden
  • jullie zouden standhouden
  • zij zouden standhouden

Condizionale presente

  • io durerei
  • tu dureresti
  • lui/lei/Lei durerebbe
  • noi dureremmo
  • voi/Voi durereste
  • loro/Loro durerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben standgehouden
  • jij zou hebben standgehouden
  • hij/zij/het zou hebben standgehouden
  • wij zouden hebben standgehouden
  • jullie zouden hebben standgehouden
  • zij zouden hebben standgehouden

Condizionale passato

  • io avrei durato
  • tu avresti durato
  • lui/lei/Lei avrebbe durato
  • noi avremmo durato
  • voi/Voi avreste durato
  • loro/Loro avrebbero durato

Imperatief

  • jij houd stand
  • jullie houdt stand

Imperativo

  • tu dura
  • voi/Voi durate