Vervoeging van stop
Onbepaalde wijs (infinitief): to stop
57 alternatieve vertalingen
- aanhouden
- afbreken
- afhouden
- aflaten
- afslaan
- aftrappen
- afzetten
- barricaderen
- blijven
- dichten
- dichtmaken
- eindigen
- houden
- interrumperen
- keren
- logeren
- nokken
- onderbreken
- onthouden
- onttrekken
- opbreken
- opheffen
- ophouden
- overblijven
- plomberen
- resten
- resteren
- schorsen
- staken
- stelpen
- stilhouden
- stilleggen
- stilstaan
- stilvallen
- stilzetten
- stoppen
- stopzetten
- stuiten
- tegenhouden
- toestoppen
- toeven
- uitkrijgen
- uitlezen
- uitlopen
- uitschakelen
- uitscheiden
- uitzetten
- verblijven
- vergaan
- verhinderen
- verhoeden
- verliezen
- verstoppen
- volstoppen
- vullen
- weghouden
- wijken
Engels
Nederlands
Present
- I stop
- you stop
- he/she/it stops
- we stop
- you stop
- they stop
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik belet
- jij belet
- hij/zij/het belet
- wij beletten
- jullie beletten
- zij beletten
Simple past
- I stopped
- you stopped
- he/she/it stopped
- we stopped
- you stopped
- they stopped
Onvoltooid verleden tijd
- ik belette
- jij belette
- hij/zij/het belette
- wij beletten
- jullie beletten
- zij beletten
Present perfect
- I have stopped
- you have stopped
- he/she/it has stopped
- we have stopped
- you have stopped
- they have stopped
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb belet
- jij hebt belet
- hij/zij/het heeft belet
- wij hebben belet
- jullie hebben belet
- zij hebben belet
Past perfect
- I had stopped
- you had stopped
- he/she/it had stopped
- we had stopped
- you had stopped
- they had stopped
Voltooid verleden tijd
- ik had belet
- jij had belet
- hij/zij/het had belet
- wij hadden belet
- jullie hadden belet
- zij hadden belet
Future
- I will stop
- you will stop
- he/she/it will stop
- we will stop
- you will stop
- they will stop
Toekomende tijd I
- ik zal beletten
- jij zult beletten
- hij/zij/het zal beletten
- wij zullen beletten
- jullie zullen beletten
- zij zullen beletten
Future perfect
- I will have stopped
- you will have stopped
- he/she/it will have stopped
- we will have stopped
- you will have stopped
- they will have stopped
Toekomende tijd II
- ik zal belet hebben
- jij zult belet hebben
- hij/zij/het zal belet hebben
- wij zullen belet hebben
- jullie zullen belet hebben
- zij zullen belet hebben
Conditional present
- I would stop
- you would stop
- he/she/it would stop
- we would stop
- you would stop
- they would stop
Conditionalis I
- ik zou beletten
- jij zou beletten
- hij/zij/het zou beletten
- wij zouden beletten
- jullie zouden beletten
- zij zouden beletten
Conditional perfect
- I would have stopped
- you would have stopped
- he/she/it would have stopped
- we would have stopped
- you would have stopped
- they would have stopped
Conditionalis II
- ik zou hebben belet
- jij zou hebben belet
- hij/zij/het zou hebben belet
- wij zouden hebben belet
- jullie zouden hebben belet
- zij zouden hebben belet
Imperative
- you stop
- you stop
Imperatief
- jij belet
- jullie belet