Vervoeging van stoppen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stop
  • jij stopt
  • hij/zij/het stopt
  • wij stoppen
  • jullie stoppen
  • zij stoppen

Indicativo presente

  • yo remiendo
  • remiendas
  • él/ella remienda
  • nosotros remendamos
  • vosotros remendáis
  • ellos/ellas remiendan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stopte
  • jij stopte
  • hij/zij/het stopte
  • wij stopten
  • jullie stopten
  • zij stopten

Indefinido

  • yo remendé
  • remendaste
  • él/ella remendó
  • nosotros remendamos
  • vosotros remendasteis
  • ellos/ellas remendaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestopt
  • jij hebt gestopt
  • hij/zij/het heeft gestopt
  • wij hebben gestopt
  • jullie hebben gestopt
  • zij hebben gestopt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he remendado
  • has remendado
  • él/ella ha remendado
  • nosotros hemos remendado
  • vosotros habéis remendado
  • ellos/ellas han remendado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestopt
  • jij had gestopt
  • hij/zij/het had gestopt
  • wij hadden gestopt
  • jullie hadden gestopt
  • zij hadden gestopt

Pluscuamperfecto

  • yo había remendado
  • habías remendado
  • él/ella había remendado
  • nosotros habíamos remendado
  • vosotros habíais remendado
  • ellos/ellas habían remendado

Toekomende tijd I

  • ik zal stoppen
  • jij zult stoppen
  • hij/zij/het zal stoppen
  • wij zullen stoppen
  • jullie zullen stoppen
  • zij zullen stoppen

Futuro I

  • yo remendaré
  • remendarás
  • él/ella remendará
  • nosotros remendaremos
  • vosotros remendaréis
  • ellos/ellas remendarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gestopt hebben
  • jij zult gestopt hebben
  • hij/zij/het zal gestopt hebben
  • wij zullen gestopt hebben
  • jullie zullen gestopt hebben
  • zij zullen gestopt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré remendado
  • habrás remendado
  • él/ella habrá remendado
  • nosotros habremos remendado
  • vosotros habréis remendado
  • ellos/ellas habrán remendado

Conditionalis I

  • ik zou stoppen
  • jij zou stoppen
  • hij/zij/het zou stoppen
  • wij zouden stoppen
  • jullie zouden stoppen
  • zij zouden stoppen

Condicional

  • yo remendaría
  • remendarías
  • él/ella remendaría
  • nosotros remendaríamos
  • vosotros remendaríais
  • ellos/ellas remendarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestopt
  • jij zou hebben gestopt
  • hij/zij/het zou hebben gestopt
  • wij zouden hebben gestopt
  • jullie zouden hebben gestopt
  • zij zouden hebben gestopt

Condicional perfecto

  • yo habría remendado
  • habrías remendado
  • él/ella habría remendado
  • nosotros habríamos remendado
  • vosotros habríais remendado
  • ellos/ellas habrían remendado

Imperatief

  • jij stop
  • jullie stopt

Imperativo presente

  • remienda
  • vosotros remendad

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van stoppen