Vervoeging van storten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stort
  • jij stort
  • hij/zij/het stort
  • wij storten
  • jullie storten
  • zij storten

Present

  • I pay
  • you pay
  • he/she/it pays
  • we pay
  • you pay
  • they pay

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stortte
  • jij stortte
  • hij/zij/het stortte
  • wij stortten
  • jullie stortten
  • zij stortten

Simple past

  • I paid
  • you paid
  • he/she/it paid
  • we paid
  • you paid
  • they paid

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestort
  • jij hebt gestort
  • hij/zij/het heeft gestort
  • wij hebben gestort
  • jullie hebben gestort
  • zij hebben gestort

Present perfect

  • I have paid
  • you have paid
  • he/she/it has paid
  • we have paid
  • you have paid
  • they have paid

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestort
  • jij had gestort
  • hij/zij/het had gestort
  • wij hadden gestort
  • jullie hadden gestort
  • zij hadden gestort

Past perfect

  • I had paid
  • you had paid
  • he/she/it had paid
  • we had paid
  • you had paid
  • they had paid

Toekomende tijd I

  • ik zal storten
  • jij zult storten
  • hij/zij/het zal storten
  • wij zullen storten
  • jullie zullen storten
  • zij zullen storten

Future

  • I will pay
  • you will pay
  • he/she/it will pay
  • we will pay
  • you will pay
  • they will pay

Toekomende tijd II

  • ik zal gestort hebben
  • jij zult gestort hebben
  • hij/zij/het zal gestort hebben
  • wij zullen gestort hebben
  • jullie zullen gestort hebben
  • zij zullen gestort hebben

Future perfect

  • I will have paid
  • you will have paid
  • he/she/it will have paid
  • we will have paid
  • you will have paid
  • they will have paid

Conditionalis I

  • ik zou storten
  • jij zou storten
  • hij/zij/het zou storten
  • wij zouden storten
  • jullie zouden storten
  • zij zouden storten

Conditional present

  • I would pay
  • you would pay
  • he/she/it would pay
  • we would pay
  • you would pay
  • they would pay

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestort
  • jij zou hebben gestort
  • hij/zij/het zou hebben gestort
  • wij zouden hebben gestort
  • jullie zouden hebben gestort
  • zij zouden hebben gestort

Conditional perfect

  • I would have paid
  • you would have paid
  • he/she/it would have paid
  • we would have paid
  • you would have paid
  • they would have paid

Imperatief

  • jij stort
  • jullie stort

Imperative

  • you pay
  • you pay

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van storten