Vervoeging van supprimeren

Onbepaalde wijs (infinitief): supprimeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik supprimeer
  • jij supprimeert
  • hij/zij/het supprimeert
  • wij supprimeren
  • jullie supprimeren
  • zij supprimeren

Present

  • I abolish
  • you abolish
  • he/she/it abolishes
  • we abolish
  • you abolish
  • they abolish

Onvoltooid verleden tijd

  • ik supprimeerde
  • jij supprimeerde
  • hij/zij/het supprimeerde
  • wij supprimeerden
  • jullie supprimeerden
  • zij supprimeerden

Simple past

  • I abolished
  • you abolished
  • he/she/it abolished
  • we abolished
  • you abolished
  • they abolished

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesupprimeerd
  • jij hebt gesupprimeerd
  • hij/zij/het heeft gesupprimeerd
  • wij hebben gesupprimeerd
  • jullie hebben gesupprimeerd
  • zij hebben gesupprimeerd

Present perfect

  • I have abolished
  • you have abolished
  • he/she/it has abolished
  • we have abolished
  • you have abolished
  • they have abolished

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesupprimeerd
  • jij had gesupprimeerd
  • hij/zij/het had gesupprimeerd
  • wij hadden gesupprimeerd
  • jullie hadden gesupprimeerd
  • zij hadden gesupprimeerd

Past perfect

  • I had abolished
  • you had abolished
  • he/she/it had abolished
  • we had abolished
  • you had abolished
  • they had abolished

Toekomende tijd I

  • ik zal supprimeren
  • jij zult supprimeren
  • hij/zij/het zal supprimeren
  • wij zullen supprimeren
  • jullie zullen supprimeren
  • zij zullen supprimeren

Future

  • I will abolish
  • you will abolish
  • he/she/it will abolish
  • we will abolish
  • you will abolish
  • they will abolish

Toekomende tijd II

  • ik zal gesupprimeerd hebben
  • jij zult gesupprimeerd hebben
  • hij/zij/het zal gesupprimeerd hebben
  • wij zullen gesupprimeerd hebben
  • jullie zullen gesupprimeerd hebben
  • zij zullen gesupprimeerd hebben

Future perfect

  • I will have abolished
  • you will have abolished
  • he/she/it will have abolished
  • we will have abolished
  • you will have abolished
  • they will have abolished

Conditionalis I

  • ik zou supprimeren
  • jij zou supprimeren
  • hij/zij/het zou supprimeren
  • wij zouden supprimeren
  • jullie zouden supprimeren
  • zij zouden supprimeren

Conditional present

  • I would abolish
  • you would abolish
  • he/she/it would abolish
  • we would abolish
  • you would abolish
  • they would abolish

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesupprimeerd
  • jij zou hebben gesupprimeerd
  • hij/zij/het zou hebben gesupprimeerd
  • wij zouden hebben gesupprimeerd
  • jullie zouden hebben gesupprimeerd
  • zij zouden hebben gesupprimeerd

Conditional perfect

  • I would have abolished
  • you would have abolished
  • he/she/it would have abolished
  • we would have abolished
  • you would have abolished
  • they would have abolished

Imperatief

  • jij supprimeer
  • jullie supprimeert

Imperative

  • you abolish
  • you abolish