Vervoeging van temporiseren
Onbepaalde wijs (infinitief): temporiseren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik temporiseer
- jij temporiseert
- hij/zij/het temporiseert
- wij temporiseren
- jullie temporiseren
- zij temporiseren
Present
- I prorogue
- you prorogue
- he/she/it prorogues
- we prorogue
- you prorogue
- they prorogue
Onvoltooid verleden tijd
- ik temporiseerde
- jij temporiseerde
- hij/zij/het temporiseerde
- wij temporiseerden
- jullie temporiseerden
- zij temporiseerden
Simple past
- I prorogued
- you prorogued
- he/she/it prorogued
- we prorogued
- you prorogued
- they prorogued
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getemporiseerd
- jij hebt getemporiseerd
- hij/zij/het heeft getemporiseerd
- wij hebben getemporiseerd
- jullie hebben getemporiseerd
- zij hebben getemporiseerd
Present perfect
- I have prorogued
- you have prorogued
- he/she/it has prorogued
- we have prorogued
- you have prorogued
- they have prorogued
Voltooid verleden tijd
- ik had getemporiseerd
- jij had getemporiseerd
- hij/zij/het had getemporiseerd
- wij hadden getemporiseerd
- jullie hadden getemporiseerd
- zij hadden getemporiseerd
Past perfect
- I had prorogued
- you had prorogued
- he/she/it had prorogued
- we had prorogued
- you had prorogued
- they had prorogued
Toekomende tijd I
- ik zal temporiseren
- jij zult temporiseren
- hij/zij/het zal temporiseren
- wij zullen temporiseren
- jullie zullen temporiseren
- zij zullen temporiseren
Future
- I will prorogue
- you will prorogue
- he/she/it will prorogue
- we will prorogue
- you will prorogue
- they will prorogue
Toekomende tijd II
- ik zal getemporiseerd hebben
- jij zult getemporiseerd hebben
- hij/zij/het zal getemporiseerd hebben
- wij zullen getemporiseerd hebben
- jullie zullen getemporiseerd hebben
- zij zullen getemporiseerd hebben
Future perfect
- I will have prorogued
- you will have prorogued
- he/she/it will have prorogued
- we will have prorogued
- you will have prorogued
- they will have prorogued
Conditionalis I
- ik zou temporiseren
- jij zou temporiseren
- hij/zij/het zou temporiseren
- wij zouden temporiseren
- jullie zouden temporiseren
- zij zouden temporiseren
Conditional present
- I would prorogue
- you would prorogue
- he/she/it would prorogue
- we would prorogue
- you would prorogue
- they would prorogue
Conditionalis II
- ik zou hebben getemporiseerd
- jij zou hebben getemporiseerd
- hij/zij/het zou hebben getemporiseerd
- wij zouden hebben getemporiseerd
- jullie zouden hebben getemporiseerd
- zij zouden hebben getemporiseerd
Conditional perfect
- I would have prorogued
- you would have prorogued
- he/she/it would have prorogued
- we would have prorogued
- you would have prorogued
- they would have prorogued
Imperatief
- jij temporiseer
- jullie temporiseert
Imperative
- you prorogue
- you prorogue